Daan Manneke wordt binnenkort tachtig. Op 5 oktober staat deze grootleverancier van vocale muziek en ‘kapelmeester van de ruimte’ centraal tijdens een programma van het Groot Omroepkoor in de Utrechtse Jacobikerk. Voor dit programma componeerde hij het gloednieuwe Geistliche Dämmerung, in opdracht van het AVROTROSVrijdagconcert. Ook op zijn tachtigste is Manneke één en al levenslust en energie. ‘Ik blijf verder componeren, dat is toch het mooiste wat er is.’
Kerkbezoek als uitje
Je groeide op in een gereformeerd gezin in het Zeeuwse Kruiningen. Wat heeft dat betekend voor je muzikale vorming?
‘De enige muziek bij ons in huis bestond uit psalmen en volksliederen uit de bundel Nederlandtsche gedenck-clanck van Adriaen Valerius. We zongen het integrale Geneefse Psalter, waaruit ook Sweelinck putte: 150 psalmen in de berijming van Petrus Dathenus. Mijn moeder speelde harmonium, mijn vader en de vier kinderen – twee jongens en twee meisjes – zongen mee uit volle borst. Elke zondagmiddag van vier tot vijf, na de kerkdienst.’
‘Dat vonden we heerlijk, want het was ons enige ‘uitje’ die dag. Behalve de kerkgang mocht je de deur niet uit. Wij waren als het ware ‘gedoemd’ tot muzikaliteit, maar ons rituele gezang oversteeg alle gekunsteldheid en egocentrisme, het was vitaal en krachtig. De melodieën zijn prachtig. Ze ontstonden in de 16e eeuw en zijn verwant aan het gregoriaans, het is Europees erfgoed.’
‘Maar ook de teksten zelf zijn schitterend. Die stammen nog uit de voorchristelijke oer-poëzie van het Psalmenboek, de zogenoemde Tehillim, lofzangen. Die hebben eeuwenlang, tot op de dag van vandaag, componisten geïnspireerd. Zelf zong ik op de lagere school elke maandagochtend solo een psalm voor mijn klasgenoten. Het is een levenslange bron van inspiratie gebleven. – Eigenlijk is mijn hele oeuvre vocaal, in de ruimste zin van het woord.’
‘Atheïstische’ religie
Ben je nog altijd gelovig?
‘Nogal wat ex-gelovigen hebben het kind met het badwater weggegooid: de muziek, de rituelen, de taal et cetera. Ook ik heb gebroken met het protestantse geloof, omdat ik een hekel heb aan dogmatiek en houd van het vooruitgangsdenken. Maar ik ben niet a-religieus, heb simpelweg geen antenne voor die orthodoxie en die levenshouding. In de loop van mijn leven ben ik steeds meer opgeschoven in de richting van Spinoza. Hij vertegenwoordigt voor mij de meest ‘atheïstische’ vorm van religie. God is de natuur, met alle onvoorstelbare en mensoverschrijdende kwaliteiten. Het geloof in en besef van zo’n transcendente ‘gestalte’ geeft mij creatieve leefruimte.’
Waarom heb je dan nog nooit een tekst van Spinoza op muziek gezet?
‘Tja, dat is een boeiende vraag. Spinoza is ruwweg al vele decennia mijn leidsman, zó ver ben ik afgedreven van mijn kindertijd-orthodoxie. Maar zijn teksten zijn zo abstract, leerstellig en betogend: ik kon en kan het gewoon niet aan die te gebruiken. Er moet een creatief motortje in mij op gang gebracht worden. Dat gebeurt wel met verzen van zulke uiteenlopende bronnen als Augustinus, de Bijbel en dichters als Rimbaud, Rilke en Gezelle.’
Herfstmuziek
Voor je verjaardagsconcert met het Groot Omroepkoor schreef je ‘Geistliche Dämmerung’, op een gedicht van Georg Trakl. Wat zette hier je motortje in gang?
‘De ernstige kleur van Trakl spreekt me aan. Hij heeft een prachtige klanktaal met enorm veel rijke metaforen. Het is een taal van herfst, schemering, overgangen en randgebieden. Het gedicht beschrijft het verloop van de schemering naar de nacht, dat is tegelijkertijd een verloop van muzikale tijd. Het is voor mij echt herfstmuziek. Het wordt een achtstemmig stuk, heel ruimtelijk qua klankkleur en sonoriteit.’
‘Geistliche Dämmerung is een in memoriam voor mijn prachtige collega Piet Kee, die vorig jaar is overleden. Hij was net als ik organist. Mijn stuk is een eerbetoon aan deze hoogstaande musicus en zijn stralende persoonlijkheid. Ik bewonderde zijn zorgvuldige en dienende houding ten aanzien van de muziek. Hij had een fijne, humorvolle spirit en een breed taalgevoel, was nooit vooringenomen en had interesses op vele terreinen van het leven. Piet was een gouden mens en een heerlijke gesprekspartner.’
‘Ik heb mijn nieuwe stuk tevens opgedragen aan het Groot Omroepkoor en koorleider Klaas Stok. Ik ben erg ingenomen met dit prachtige ensemble. Laten we ons gelukkig prijzen dat het ‘nog’ niet gewetenloos is geëlimineerd.’
Appels en peren
Hoe verhoudt zich dit koor tot je eigen kamerkoor Capella Breda?
‘Dat is toch appels met peren vergelijken. Het Groot Omroepkoor is hoogst professioneel, heel bewegelijk, kent geen moeilijkheden. Bovendien staat het geweldig open voor eigentijds repertoire. In 2013 schreef ik bijvoorbeeld Canti ornati (Versierde gezangen) voor hen en Leo van Doeselaar, de organist van het Concertgebouw. Zij zijn grootmeesters.’
‘Cappella Breda was en is een prachtig gezelschap van muzikale amateurzangers. Zij kunnen veel dingen goed, andere wat minder. Al met al was het genoeg om ruim 40 jaar met hen op te trekken. Ik ben tenslotte altijd ook een amateurdirigent geweest die componistenprogramma’s samenstelde. Toegesneden op de handicaps, de troeven, mijn grillen en de geweldige meegaandheid van het koor.’
‘Het is trouwens niet zo dat ik me bij het componeren voor Cappella Breda of vergelijkbare ensembles zou moeten inhouden. Er zijn in Nederland talloze uitstekende amateurkoren en semiprofessionele koren waarvoor ik graag schrijf. Eerlijk gezegd heb ik op dit plan nauwelijks rekening moeten houden met hun (on)mogelijkheden. Bovendien heb ik de uitwisseling met hun veelal zeer professionele dirigenten altijd als voedend en inspirerend ervaren.’
Ten slotte de onvermijdelijke vraag: waar kijk je met het meeste plezier op terug? En wat hoop je nog te bereiken?
‘Ik kijk met ongelooflijk genoegen terug op de afgelopen periode. De luxe van dit jubeljaar, met de hartverwarmende zorg en inzet van de organisatoren is onovertroffen. En verder? De mij nog gegeven tijd ga ik benutten om verder te componeren, dat is toch het mooiste wat er is.’