Het gaat weer eens waanzinnig met de Nederlandse theaters en concertgebouwen. De directies, verzameld in de VSCD, slagen er ieder jaar weer in om in het najaar met werkelijk fantastische cijfers naar buiten te komen. Ook dit jaar is het gejuich niet van de lucht. Alles groeit. Het aantal banen, en het aantal vrijwilligers, bijvoorbeeld. (beiden met 3% gestegen in 2018, trendbreuk met voorgaande jaren waarin het aantal banen niet groeide, maar het aantal vrijwilligers wel).
Waarom ben ik zo cynisch? Er is toch warempel echt goed nieuws te melden? Immers, de bezoekcijfers stijgen (+8%), het aantal voorstellingen neemt toe (+3%). Dus: wat loop ik te mekkeren?
Laten we zeggen dat de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties elk jaar een persbericht uitbrengt met dezelfde opbouw en er dus ook elk jaar slecht nieuws in de laatste alinea’s verborgen zit. Ook dit jaar vinden we daar iets waar mensen die van ‘kwetsbare’ kunst houden en mensen die over subsidie gaan van zullen schrikken: het gesubsidieerde theater- en muziekaanbod daalt verhoudingsgewijs opnieuw. Tenminste, als we hogere wiskunde toepassen op de cijfers, want de VSCD noemt alleen percentages en verhoudingen, maar dus geen absolute cijfers. Bedrijfsgeheim, gevoelige informatie, dat soort dingen. En zonder absolute aantallen zeggen percentages helemaal niks.
Percentage van wát?
Wat is er aan de hand met het gesubsidieerde aanbod? Welnu, dat stijgt met 1 procent, al zegt de VSCD er niet bij van welk percentage naar welk percentage dat is. Volgens de laatste schattingen uit 2017 schommelt het rond de 13 procent, dus mooi dat het nu weer op 14 staat. Mogelijk. Wel jammer dat het publiek voor dat aanbod niet meegroeit. Sterker nog: dat krimpt met 3 procent. Was al niet veel, in eerdere jaren steeg het publiek minder hard dan het aanbod. Nu zet die trend zich dus in negatieve zin voort.
Wat wel enorm groeit, het staat er echt, is het gesubsidieerde aanbod in de categorie ‘overig’. Wat kunnen we daaronder rekenen, volgens de VSCD? ‘Onder ‘overig’ vallen urban arts, theatercolleges, literaire lezingen en meer. Deze voorstellingen worden 21 procent meer geprogrammeerd en 18 procent meer bezocht.’ Prachtig natuurlijk, maar proberen we de kabbalistische exegese even toe te passen op de totalen, gaat het hierbij om iets totaal marginaals. Immers: het totale gesubsidieerde aanbod stijgt met 1 procent, dan is de bijdrage van de groei van de categorie ‘overig’ dus niet echt van invloed. Laten we het houden op een groei van 10 naar 12 voorstellingen. Dat is 21 procent.
Vrij aanbod
Waarom maak ik me nu zo druk om die cijfers, die maar zo’n klein deel van het totaal uitmaken? Met 87 procent van het aanbod in theaters en concertgebouwen gaat het toch fantastisch? De reden waarom iedereen zich hier druk om zou moeten maken is eenvoudig: Nederland subsidieert theaters en concertgebouwen, en subsidieert kunst om in die theaters en concertgebouwen te laten zien. Op dit moment gaat echter een groot deel van het subsidiegeld dat we met zijn allen aan theaters en concertgebouwen uitgeven, naar ‘vrij’, ofwel ‘commercieel’ aanbod. Dat aanbod kan dus bestaan dankzij die subsidies. Sterker nog: de Nederlandse theaters en concertgebouwen maken dat commerciële aanbod dankzij subsidie mogelijk. Ook de musicals van Stage, ook de seventies tribute bandjes die overal rondtoeren.
En terwijl dit ‘gemakkelijke’ aanbod de programma’s vol stopt, aanbod waarover je niet al te lang hoeft na te denken, maar ook aanbod dat niets met de ‘bildung’ te maken heeft waarvoor die gebouwen ooit zijn neergezet, houden de directies steeds vaker de handen ver van het aanbod dat hun bestaansreden is.
Vijftien zalen
Vorig jaar nog vroegen de directies om extra geld van de overheid om dat moeilijke aanbod beter te verteren te maken voor hun leden. Gezien het feit dat het ‘moeilijke’ aanbod al jaren minimaal is, lijkt me dat geen kwestie van geld, maar van wil. Aan die wil ontbreekt het dus bij het merendeel van de schouwburg- en concertgebouwdirecties. Daar moeten we iets aan doen.
Ik zou zeggen: zadel al die schouwburgen en concertzalen die nu met lange tanden hun gesubsidieerde levertraan doorslikken niet met dat aanbod op. Geef dat ‘kwetsbare’ aanbod, mét een zak geld, aan schouwburgen en concertzalen die er wél heil in zien. Dat zijn er een stuk of vijftien. Meer niet. De gesubsidieerde kunst zal bloeien.