Het is heel erg makkelijk om niet bij dingen stil te staan. Zo leerde ik op school dat we naar de Oost voeren om daar nootmuskaat en peper te halen. Spullen die daar zomaar van de bomen de boten in rolden en die we hier heel duur konden verkopen. Suiker, ook zoiets. Dat kwam van plantages zo naar ons toe, en door die handel werden we rijk.
Dat al die spullen door slaafgemaakte mensenhanden werden geoogst en verwerkt, daar stond ik eigenlijk niet bij stil.
‘We’, dat zijn de Nederlanders zoals ik, die ‘slavernij’ lang hebben leren zien als een vage jeugdzonde van de Staat der Nederlanden, of liever, de WIC en de VOC: Naamloze Vennootschappen. Ook al zoiets anoniems.
Marten en Oopjen
Was ik werkelijk zo naïef? Kennelijk, want hoezeer ik ook boeken erover las, documentaires zag en mensen sprak: de slavernij bleef een naamloos groot ding van vroeger, dat vooral iets was van Amerikanen.
Dit gold allemaal eigenlijk pas tot ik vanmorgen voor Oopjen stond en het kunstenaarschap van Rembrandt van Rijn bewonderde. Oopjen van Marten, dat duoportret waarover bijna een kabinet viel toen er een halve kunstbegroting voor moest worden opgebroken om de twee schilderijen te ‘redden’ van de particuliere markt. Ze zouden zomaar eens verhandeld kunnen worden en onzichtbaar kunnen worden voor ons, de erfgenamen van Rembrandt van Rijn.
Arrogante deerne
In Amsterdam, bij de tentoonstelling ‘Slavernij’ in het Rijksmuseum, kun je er nu vlakbij staan, de kloddertjes verf in het kant tot leven zien komen, en ondertussen beseffen dat daar een heel arrogante deerne van krap twintig staat die het op zijn Zuidasserigs heel erg goed voor elkaar heeft. Dankzij haar man, die schatrijk was geworden in de mensenhandel en in zijn jonge leven ook nog een slaafgemaakte had verkracht, waar een kind uit voort was gekomen.
Wist Oopjen daarvan? Of kon het haar even weinig schelen als de slavernij ons kon schelen omdat het iets naamloos was, een tak van industrie, die vergelijkbaar is met het kweken van rundvlees nu?
Industrieel
Nederland heeft een slavernijverleden dat er niet om liegt en het is een schande dat daar tot nu toe niet meer aandacht voor was. Dat gebrek aan aandacht nu kwam voort uit het principe dat elke vorm van geweld in zich draagt: de slachtoffers hun menselijkheid afnemen, de daad industrieel maken. Dat proces van ontmenselijken begon met het schrappen van de namen, zoals ook recent nog gebeurde bij de ’toeslagenaffaire’.
Het Rijksmuseum geeft een paar slaafgemaakten nu hun naam en hun verhaal terug. Naamloze schaduwen op de schitterende meesterwerken uit onze Gouden Eeuw waren ze, bobbeltjes goud in het beslag van een kistje. Hun namen doen er verschrikkelijk toe.
Sober
De audiotour die je langs de tien opvallend kleine en sober ingerichte zalen leidt, bestaat uit verhalen van een tiental mensen die in de machinerie van de verschrikking vermalen werden, of die er aan de knoppen draaiden. Verteld door nabestaanden van mensen die het konden navertellen, maar naar wie nooit is geluisterd. De combinatie van de verhalen op je koptelefoon met de tastbare voorwerpen en schilderijen, dichtbij en zonder de glamour van de Eregalerij, maakt diepe indruk.
In Amsterdam is net een dik rapport verschenen over hoe een slavernijmuseum eruit zou moeten zien, waarna een nieuwe taskforce ermee aan de slag gaat. Ze zullen bijvoorbeeld ook nog de slavenhandel en het machtsmisbruik van de VOC erin moeten verwerken, want het rapport gaat nu alleen over onze handel over de Atlantische Oceaan. De oostelijke was minstens zo schandalig.
Theater
Mooi dat ik nu, net als anderen die de expo zien, schande kan roepen van deze duistere bladzijden uit ons verleden. Mooier is nog, dat de kleine schaal van het menselijke verhaal van personen die nu een naam hebben gekregen, precies aangeeft dat een permanent museum (waarom niet gewoon deze vleugel in het Rijks?) juist ook die stemmen en die namen moet bevatten. Hoorbaar, voelbaar en zichtbaar. Het museum zou een theater moeten zijn. Permanent.
Slavernij ging tenslotte over mensen, en niet over abstracte getallen. Hoe duizelingwekkend die ook zijn.
Aan het eind kun je, als je dat wilt, in de spiegel kijken, terwijl liederen klinken die de vrijheidsstrijders, geïnspireerd door de Franse Revolutie, zongen. Liberté, Egalité, eindeloos herhaald. Vrijheid, gelijkheid. Opvallend genoeg ontbreekt daarin steeds de term ‘Fraternité’, die er bij de Franse Revolutie nog nadrukkelijk bij stond. Logisch eigenlijk.
Die broederschap, daar moeten we dus zelf aan werken.