Het is aan de steunmaatregelen te danken dat de culturele sector niet ten onder is gegaan in de coronacrisis. Maar helaas is de pandemie nog niet voorbij. Er is tijd, geld en ruimte nodig om te voorkomen dat de cultuursector alsnog omvalt. Dat schrijft de Raad voor Cultuur aan demissionair minister Van Engelshoven (OCW). De raad wijst erop dat veel BIS-instellingen de crisis hebben aangegrepen om te experimenteren met nieuwe vormen en publieksbereik. Deze vernieuwing mag niet in de kiem gesmoord, nu de steun wordt afgebouwd en het herstelplan nog in de steigers staat. Een slimme aanpak is nu de kunst.
De raad deed op verzoek van de minister een verkenning van de gevolgen van de coronacrisis voor de 115 instellingen die deel uitmaken van de Culturele basisinfrastructuur 2021-2024 (BIS). Deze dienden medio dit jaar een aanvulling in op hun oorspronkelijke subsidieaanvragen, met daarin wat de gevolgen van de coronacrisis is voor hun activiteiten. Op basis van deze zogeheten corona-addenda is de raad met de instellingen in gesprek gegaan.
Hieruit blijkt dat het culturele leven op veel plekken slechts voorzichtig weer op gang komt. Er is nog steeds veel onzekerheid over de terugkeer van publiek. Daarbij helpt het niet dat de overheid steeds uit lijkt te gaan van de meer gunstige scenario’s rond corona. Dit leidt er uiteindelijk toe dat achteraf moet worden bijgestuurd met strengere maatregelen. Dat vergroot de onzekerheid voor de sector.
Dit maakt onder meer dat podia nog voorzichtig zijn met hun programmering en producenten nog geen zekerheid krijgen over speelplekken. Dat is met name lastig voor jonge makers, die vaak niet in vaste dienst van een gezelschap zijn. De raad waarschuwt voor uitstroom uit de sector, die als werkveld steeds minder aantrekkelijk is geworden en deelt de conclusie van de Taskforce Culturele en Creatieve Sector dat er nog een lang na-ijleffect van deze crisis te verwachten is. Dit maakt dat tijd, geld en ruimte nodig zijn voor herstel en transitie, vindt de raad.
Om die te realiseren is het nodig om instellingen vertrouwen te geven, bijvoorbeeld door het mogelijk te maken de middelen uit eerdere generieke en specifieke steunpakketten in te zetten voor herstel en het bestendigen van ingezette transities. Daarnaast adviseert de raad voortzetting van het zogeheten coulancebeleid rond kwantitatieve prestatieafspraken voor subsidiëring. Uiteraard geldt dit niet voor de naleving van de door de sector zelf opgestelde codes rond fair practice, good governance en diversiteit en inclusie. Ook blijft het wezenlijk dat de instellingen hun rol in het culturele ecosysteem verantwoord blijven invullen. Met het oog op de daadwerkelijke functie doet de raad de suggestie om in plaats van ‘coulancebeleid’ voortaan de term ‘herstel- en innovatiebeleid’ te gebruiken.
In een aparte brief schetst de raad bovendien dat een eenmalige verlenging van de cultuurplanperiode met twee jaar, dus tot en met 2026, noodzakelijk is. Er is dankzij de opeenvolgende lockdowns te weinig tijd voor veel BIS-instellingen om de doelstellingen uit hun subsidieplannen binnen de huidige periode te realiseren. Ook het maken van nieuwe plannen voor een volgende subsidieperiode komt in de knel. Dat geldt eveneens voor de beleidsvorming door een eventueel nieuw kabinet en de nieuw te vormen colleges na de gemeenteraadsverkiezingen, die volgend jaar gepland staan. Eenmalige verlenging vergt volgens de raad wel dat zorgvuldig wordt omgegaan met diverse uitvoeringsconsequenties.
Naast tijd en ruimte biedt de verlenging met twee jaar volgens de raad ook de kans om fundamentele knelpunten in het cultuurbestel aan te pakken. Bijvoorbeeld rond eerlijke beloning, regionale spreiding en verbreding van het aanbod, zodat cultuur meer van en voor iedereen wordt. Een verlenging met slechts één jaar vindt de raad niet wenselijk. Dat levert onvoldoende tijd en ruimte op, analyseert de raad, terwijl de uitvoeringsconsequenties nog steeds moeten worden opgelost.