Er is een artiestencafé in Utrecht dat maar weinig Utrechters kennen. En dan bedoel ik niet Theatercafé De Bastaard, waar inmidddels een hele generatie acteurs, filmmakers en schrijvers vandaan komt, maar de artiestenfoyer van TivoliVredenburg. Ik heb er een paar keer gegeten en rondgehangen, als embedded verslaggever van De Nacht van de Poëzie, wanneer het tot heel erg laat in de nacht doorgaat.
Het muzikale zalencomplex dat deze week zijn vijfjarig jubileum viert heeft in de kelder een zelfbedieningsrestaurant tussen de kleedkamers. Op een gemiddelde avond eten daar de orkestmusici van een klassiek orkest gebroederlijk naast een jazz-zangers en de in zwart leer gestoken leden van een deathmetal band. Er schijnen al diverse nieuwe fusionprojecten te zijn ontstaan in die kelder.
Ingewanden
De artiesten mogen dan allemaal eten in de kelder, soms spelen ze dertig meter hoger. En dan nog weer 30 meter naar rechts. Een van de meest zinsbegoochelende karaktertrekken van TivoliVredenburg is dan ook niet het fascinerende uiterlijk, waarover later meer, maar het inwendige, dat deel waar je als gewone bezoeker niet komt. Iets wat ik zelf een paar keer heb kunnen zien, bij rondleidingen, of die enkele keer dat ik backstage mocht: een doolhof blijft het, maar het werkt.
TivoliVredenburg is daarom nog het best te omschrijven als een festivalmachine, of eigenlijk meer nog: het vleesgeworden decor van een nog te schrijven sciencefictionserie, een Star Trek Enterprise, waar tussen machinekamer en brug verbindingen verborgen liggen als ‘Jefferies Tubes’ achter de centrale corridors.
Het gebouw is ook – net als het oude gebouw van Muziekcentrum Vredenburg – een desoriënterend gebouw. Het is hondsmoeilijk om eenmaal binnen te bepalen waar je je – van buitenaf gezien – bevindt. Daardoor is het bij de vele open gevels steeds weer fascinerend om een nieuw uitzicht op je eigen stad te hebben, zelfs na tientallen bezoeken. Midden in de wereld, en toch los daarvan. Beter kan een kunstgebouw het wezen van kunst niet in zichzelf samenvatten.
Stadspleinen
Herzberger zelf, de architect die de Grote Zaal ontwierp en supervisor was bij de vormgeving van het nieuwe paleis, ziet het resultaat liever als een stad: ‘Eigenlijk werden allerlei verschillende gebouwen bij elkaar gevoegd door verschillende architecten’, verklaart hij in een interview met de lokale krant DUIC. ‘Ik was supervisor voor een een soort verticale stad met vijf gebouwen en stadspleinen ertussen. Het grote geluk is dat er vrij veel ruimte tussen die gebouwen over is gebleven. Dat is nu de foyerruimte waar zoveel activiteiten zijn.’
Nu is die foyerruimte wel een dingetje. Als centraal dorps- of stadsplein leeft het zo nu en dan flink op wanneer er activiteiten voor worden georganiseerd, maar daarbuiten is het een beetje doods en verlaten. Het is dan vergelijkbaar met de ook als dorpsplein opgezette foyer van het Theater aan het Spui in Den Haag. Daar is nog wel wat werk aan nodig dus, zeker om te voorkomen dat het – in tijden waarin het onverhoopt eens wat minder gaat met de cultuureconomie – daarboven niet meer altijd bemenst kan worden.
UItwisseling
De vraag is ook of het centrale plein het beoogde effect heeft: een forum waar mensen uit verschillende concerten naartoe komen en daar verrassende ontmoetingen hebben met liefhebbers van andere muziek. De toeschouwers die ik sprak voor deze serie dachten geen van drieën dat zoiets zou kunnen werken. De overstap van pop en rock naar het klassieke aanbod in de Grote Zaal van Vredenburg is makkelijker dan andersom. Ik ben in ieder geval zelf geen mensen tegengekomen die zo’n oversteek hebben gemaakt.
Dat heeft ook wel te maken met de inrichting. De Grote Zaal van TivoliVredenburg sluit niet echt aan op het daar meters boven gelegen plein, dus moet je echt moeite doen om er te komen voor de mogelijke kruisbestuiving. Dat kan natuurlijk wel in Het Gegeven Paard, het open café op de begane grond, maar daar is de kans dan weer groter dat je na de matinee overdag tussen de hardwerkende zzp’ers eindigt, en ’s avond bij de uitgelopen vrijmibo van een van de vele bedrijven in de omgeving, of verder weg. De ligging van het café is immers ideaal voor mensen die willen afspreken met vrienden en collega’s uit andere hoeken van het land.
Uiteindelijk is die kruisbestuiving iets wat we vooral moeten overlaten aan de festivals waar het gebouw zo ongelooflijk goed geschikt voor is. Het inmiddels met prijzen overladen festival Le Guess Who? bijvoorbeeld. Dat is een uniek festival dat gebruikmaakt van alle mogelijkheden tot vermenging die TivoliVredenburg te bieden heeft. Hier zie je de ware kracht van het ontwerp het best. En dat werkt sterker dan iedereen (althans de buitenstaanders die ik ken) van te voren had durven bevroeden.
Moneypit
Met dat in het achterhoofd is het eigenlijk fascinerend hoe snel en overweldigend het succes is van TivoliVredenburg. Dit dure en hier en daar geluidslekke gebouw was natuurlijk al too big to fail voor de gemeente. Het werd daardoor een mogelijke moneypit voor gretige bouwondernemers die graag een paar miljoen boven de begroting eindigen om verliezen elders goed te maken.
Het gebeurde allemaal, en dat in een tijd waarin Utrecht een van de eerste steden was die te maken kreeg met populisten in de gemeenteraad. Opmerkelijk genoeg waren de Utrechtse leefbaren een stuk meer cultuurminded dan hun leefbare collega’s in andere steden, waardoor het gebouw er in al zijn unieke grilligheid toch kon komen.
The Hague
Hoe dat ook anders kan, is duidelijk aan het worden in Den Haag. Daar heeft de gemeente het op zich genomen om in het Spuikwartier een nieuw cultuurpaleis te bouwen. Iets prestigieus moest het worden, maar daar gaat nu van alles mis. Kijk hieronder eens naar de plaatjes die de ontwikkeling van het gebouw laten zien, van artist impression waar iedereen blij van werd, tot iets dat aan de eisen van de politiek werd aangepast, tot datgene wat er nu werkelijk gebouwd wordt.
Over wat er mis is in Den Haag gaan we hopelijk binnenkort meer schrijven. De vraag is immers hoe erg zoiets is. Dat Den Haag geen sprookjespaleis krijgt maar een cultuurcentrum dat veel wegheeft van een warenhuis uit de wederopbouw, hoeft aan de muziek en dans die er speelt geen afbreuk te doen. Het oude Muziekcentrum Vredenburg (vreemde naam eigenlijk, ‘muziekcentrum’. Typisch jaren zeventig) zag er ook niet uit. Het was ook nog eens met een paar mislukte sluizen verbonden met de overdekte steegjes van de vorige versie van Hoog Catharijne. Een luchtbrug met daarin uitgestalde piano’s van de inmiddels failliete muziekhandel Staffhorst, een barretje dat nooit werkte en een alleen via een middeleeuws ogende wenteltrap bereikbare eerste verdiep dat een restaurant huisvestte voordat dat hele gebied door junks werd overgenomen en daarna afgesloten werd. Het was een nare hoek van Utrecht. De muziek leed er niet onder.
Muziekbeleving
Natuurlijk gaat het bij kunstgebouwen niet om de buitenkant. Herman Hertzberger, de architect van het oorspronkelijke Vredenburg, zal de eerste zijn die dat toegeeft: ‘Een mooie buitenkant was ook niet mijn eerste taak als architect. Het had wat gezelliger gekund, maar ik heb altijd de muziekbeleving als uitgangspunt gehad – in tegenstelling tot een hoop andere architecten die zouden gaan voor een mooie buitenkant.’
Toch is het nu de buitenkant die TivoliVredenburg tot een binnenstadsoppepper van jewelste heeft gemaakt. Vanaf het grote plein op 6 hoog kun je nu immers goed zien hoe de overkant van het Vredenburg, de busbaan naar de binnenstad, het ene na het andere horecapand een upgrade doormaakt. Het begint er zowaar op te lijken dat de ooit als UCP ingezette aanpak van het Utrechtse stationsgebied effect heeft. En dat is vooralsnog eigenlijk alleen te danken aan die fantastische muziekstad die TivoliVredenburg is.