“Geachte heer Zijlstra, cultuur is een wezenlijk onderdeel van beschaving. Het draagt bij aan sociale samenhang en economische groei. De Nederlandse orkesten kunnen een grote bijdrage leveren, wat overigens niet synoniem is met dat alles maar bij het oude moet blijven.”
Anders dan de ‘Tafel van Zes’, het praatgroepje van zes kunstenbobo’s die in hun enthousiasme over een ingang bij de Staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijsltra meer bezuiningingen voorstelde dan de emotieloze Fries zelf had durven bedenken, zet de visitatiecommissie Nederlandse Orkesten de hakken in het zand: wat hun betreft kan er geen cent meer af. Althans niet in de orde van grootte die menseer Zijlstra voor ogen heeft:
“Bezuinigen op de individuele orkesten in de huidige situatie is dan ook vrijwel niet mogelijk, en daarmee zijn we weer terug bij de “beruchte” eerste vraag van de commissie. Als je 25% bezuinigt op iets dat feitelijk al dicht op het barre minimum zit, dan maak je het kapot.”
Dit is ongekend ferme taal voor een commissie van wijze heren en dames, die het afgelopen jaar dalle Nederlandse orkesetn mnet een bezoek vereerde. Doel was na te gaan of er iets kon worden vebeterd, en bezuinigd, al wisten ze bij de start nog niet dat er een kabinet zou komen dat zonder verdere visie de boel gewoon wilde opheffen. Dat was pas nadat ze al hun bezoeken hadden afgelegd. Ze hadden daarvóór echter al een slagveld aangetroffen:
“De staf van de meeste orkesten is klein, zelfs onderbemand. De werkdruk is zodanig hoog dat in voorkomende gevallen afgevraagd kan worden of het nog wel verantwoord is. Deze mensen moeten alles doen: het runnen van een orkestbedrijf met vaak ingewikkelde planning, ad-‐hoc rampspoed oplossen, boekingen die jaren vooruitlopen zekerstellen, de continue speurtocht uitvoeren naar passende dirigenten, solisten, nieuw talent, het verbinden van “het verhaal van de klassieke muziek” met maatschappelijke thema’s, het bedenken van educatieve projecten, het zo goed mogelijk presenteren van hun product. Het beeld dat soms in de buitenwereld wordt geschetst als zouden orkestmedewerkers een makkelijke met overheidsgeld gefinancierde baan hebben, is zeker niet waar. Eerder werd duidelijk dat met weinig mensen het maximale wordt gepresteerd.”
Ze ontdekten dat fusies niet mogelijk waren. Er kan volghens de commissie alleen een kleine winst worden geboekt door meer samenwerking en efficiency-verbetereing:
“De orkestbudgetten staan onder constante druk. Anders dan andere bedrijven, hebben orkesten weinig mogelijkheden om efficiency te brengen in hun primaire proces. Een symfonie van Mahler wordt gespeeld in het voorgeschreven tempo met het voorgeschreven aantal mensen. De kosten stijgen echter, loonkosten, maar ook de inhuur van dirigenten en solisten worden jaarlijks hoger. Het “afwentelen” van deze kostenstijging op het publiek lukt al tientallen jaren niet meer, feitelijk al niet meer sinds het Concertgebouworkest in 1906 als eerste orkest Rijkssubsidie aanvroeg5. Slechts een zeer beperkt gedeelte van het publiek zou bereid zijn om de reële prijs te betalen (90 euro of meer per kaart), de rest zou niet meer komen, of het bespaarde geld steken in 2 of 3 cd’s.”
Van het mecenaat verwacht de commissie weinig. Binnenkort gaat immers iedereen bij dezelfde geldschieters aankloppen. En dat het allemaal op zijn Amerikaans kan, betwijfelt de commissie ook:
“De ‘populaire’ vergelijking met de Amerikaanse orkesten laat op financieel terrein een wel heel bleek beeld zien. Weliswaar ontvangen de Amerikaanse orkesten weinig overheidssubsidies (de federale overheid keert jaarlijks ongeveer 55 miljoen dollar aan subsidies voor de orkesten uit), maar door het beschikbaar hebben van grote vermogensfondsen kunnen vele jaarlijks rekenen op exploitatiebudgetten tussen de 25 en 45 miljoen dollar.”
Kortom, Zijlstra moet met zijn poten van onze orkesten afblijven, stelt de commissie van wijze mannen en vrouwen:
“De commissie pleit voor intensievere vormen van samenwerking van orkesten in voor de hand liggende gebieden. Zonder een specifiek model voor ogen te hebben, kan bedacht worden dat deze samenwerking bedrijfsfuncties en management betreft, maar ook gezamenlijke programmering, vergroting van het speelgebied en de overweging van een geografisch georiënteerde muziekhuisstructuur.”
“Daarvoor is het nodig dat er perspectief blijft op een passende financiering van de sector, dat arbeidsvoorwaardelijke afspraken tussen orkesten en hun werknemers opnieuw worden gedefinieerd, flexibiliteit daadwerkelijk wordt omarmd, de focus komt te liggen op artistieke prestatie én maatschappij, en bestuur en toezicht wordt versterkt. Echter: van sponsoring en mecenaat moeten daarbij geen gouden bergen worden verwacht.”
We vermoeden dat Halbe Zijlstra dit advies even respectvol zal behandelen als ieder advies dat het de komende tijd – gevraagd en ongevraagd – zal worden toegestopt.