Twee lijken. Vertwijfelde omstanders. Een bloedrode foto. De cover van de Verkenning, die de Amsterdamse Kunstraad uitbracht, doet het ergste vrezen. Er is een slachting aangericht. Ook al is het een scenefoto van een voorstelling van Toneelgroep Amsterdam. Of is het allemaal anders? Zijn er maar twee dood, en leeft de rest door? Iets met shows die on musten go?
Dat dus.
Maandag 15 december bracht de Amsterdamse Kunstraad zijn ‘Verkenning’ uit. Een 122 pagina’s tellend boekwerk, waarin te lezen valt dat het fan-tas-tisch gaat met de kunstsector in de hoofdstad. Al zijn er wel 158 fte’s minder, waarvan 111 in de muziek. En is de kunsteducatie volkomen scheefgegroeid. En zijn kleine ensembles in de gevarenzone, terwijl veel makers onder het bestaansminimum leven. En jonge kunstenaars hun heil zoeken in kunstvriendelijke broedplaatssteden als Brussel en Berlijn. En het jeugdtheater in Rotterdam beter is. Net als de Ronda-popzaal in Utrecht.
Maar verder gaat het top. Echt.
Natuurlijk: de museumsector floreert. De theatersector produceert hit na hit en er lopen een boel goede schrijvers rond in Amsterdam, al is het dan zonder herkend te worden, wat anderen dan weer en voordeel vinden, vooral sinds de dood van Harry Mulisch. Dus waarom toch weer letten op wat er níet goed gaat?
Het antwoord is simpel. Duurzaamheid. Wat nu goed gaat, gaat over een paar jaar misschien minder goed. De problemen die de Amsterdamse kunstraad signaleert hebben vooral betrekking op die toekomst: geen ruimte en geld voor onderzoek en ontwikkeling, geen betaalbare huisvesting voor kunstenaars, jong of oud, geen duurzaam financieringsmodel naast de overheidssubsidie, omdat mecenaat en sponsoring ernstig tegenvallen.
Wat gaat Amsterdam daaraan doen? De wethouder zet in ieder geval in op meer geld in de volgende begroting. En ze wil kijken of ze dat geld anders kan gaan verdelen. Strategisch inzetten, ruimte scheppen. Dat soort dingen. Misschien daarom ook wel handig om te investeren in meer tenten en afdaken. Door extreem hoge vastgoedprijzen in de hoofdstad speelt steeds meer kunst zich buiten af: in festivals, manifestaties en andere pop-uptoestandjes. Festivalisering noemen ze het. Dakloosheid is het ook een beetje.
Het blijft namelijk een eeuwige absurditeit van elke lokale kunstsubsidie, dat vaak meer dan helft van het subsidiegeld opgaat aan de huur van het pand waarin de kunstinstelling zich bevindt. Dat is vastgoed dat gehuurd wordt van de gemeente. De helft van de kunstsubsidie is daardoor eigenlijk niet meer dan een ingewikkeld transport van geld van de ene gemeentelijke dienst (cultuur) naar de andere gemeentelijke dienst (vastgoed). Met meestal ergens een projectontwikkelaar in het midden.
Waanzin. Vindt de kunstraad ook.
Lees het hele boek hier.
Ik zou de titel veranderen in: “Het gaat fantastisch met het Amsterdamse kunstbeleid, tenzij je een kunstenaar bent.”
Reacties zijn gesloten.