In de zalen van het Gemeentemuseum Den Haag heeft Mark Rothko plaatsgemaakt voor fotograaf Anton Corbijn. Groter verschil lijkt bijna niet denkbaar, maar een tentoonstelling met veel popfoto’s past naadloos in de missie van het museum om 20e eeuwse avant-gardekunst te brengen, benadrukt directeur Benno Tempel. Corbijn, die dit jaar zijn 60e verjaardag viert, wordt geëerd met een dubbeltentoonstelling; behalve een retrospectief in het Gemeentemuseum is er ook een overzicht van zijn popfoto’s in het aangrenzende Fotomuseum.
Ontspannen beantwoordt Anton Corbijn vragen van journalisten in de overdekte binnentuin van het Gemeentemuseum. Of hij aanvoelde dat zijn foto’s ooit museale kunst zouden worden. Nee, dat niet, maar wel zag hij al in de jaren ’70 foto’s met iets waar hij de vinger niet op kon leggen, foto’s die wel eens langer mee konden gaan. ‘En juist die hangen hier nu. Ik voel me gesterkt in mijn eigenwijsheid.’
Opgegroeid als domineeszoon vlakbij het Hollands Diep, altijd onder het vergrootglas van zijn omgeving, verschool Corbijn zich graag achter de camera. Zo kon hij bovendien makkelijk doordringen tot de voorste rijen bij popconcerten. Jarenlang fotografeerde hij beroemde popmuzikanten. In zijn rauwe zwart-witfoto’s probeerde hij hen niet als idool te benaderen, maar vanuit de kracht van hun muziek. Met sommigen, zoals U2, raakte hij bevriend, maar voor een goede foto hoefde hij de artiesten niet persoonlijk te kennen, zijn beeldvorming uit de media volstond. Willekeurige voorbijgangers op straat zou hij echter moeilijk kunnen portretteren.
Inmiddels heeft hij de popfotografie ingewisseld voor een carrière als filmmaker. Fotograferen doet hij alleen nog als ‘hobby’, en dan zijn het voornamelijk beeldend kunstenaars die hij vastlegt.
Hollands Deep
Het retrospectief, ‘Hollands Deep’ in het Gemeentemuseum, laat verschillende periodes uit Corbijns oeuvre zien. Dat varieert van zijn vroege popportretten tot erotisch conceptueel werk uit de jaren ’90 en de serie ‘a.somebody’ waarin hij zichzelf fotografeert als onder anderen John Lennon en Jimi Hendrix. Corbijn maakte samen met conservator Franz Kaiser de selectie. Hij vond veel foto’s die hij vrijwel vergeten was, maar ook veel die in zijn ogen beter vergeten konden worden.
Wat overbleef zijn de iconische werken. Daarvan heeft, zoals Tempel aanstipt, Vermeer of Mondriaan er één of twee gemaakt, Corbijn heel veel. De diep doorleefde kop van Miles Davis siert het affiche, maar er zijn ook prachtige portretten van bijvoorbeeld Clannad (met reminiscentie aan de Schreeuw van Munch), Nick Cave (de duistere hoesfoto van The Boatman’s Call) en Björk (het quasi-blauwverbleekte filmbeeldje uit de serie 33 STILL LIVES).
Indrukwekkend zijn de recente kunstenaarsportretten, zoals de bejaarde Gore Vidal, Lucian Freud, Damien Hirst (met schedelgezicht) en Ai Wei Wei. Corbijn had 20 minuten om de dissidente Chinese beeldhouwer in 2012 te fotograferen voor deze zich op het politiebureau moest melden. Het dwong hem tot snelle en sterke focus en dat leverde een intense foto op.
1-2-3-4
Waar “Hollands Deep” dus veel diversiteit laat zien, bekruipt de bezoeker in “1-2-3-4” het gevoel dat het allemaal wat veel van hetzelfde wordt. Onder de honderden foto’s, veelal opdrachten voor muziekbladen, zitten absoluut topstukken – beroemde hoesfoto’s van Depeche Mode, een indringend portret van Tom Waits – en voor de liefhebber is het spannend de foto’s te zien die het blad niet haalden, maar er is ook veel herhaling
Een aantal artiesten heeft een eigen wand, behalve DM en Waits onder anderen U2, Nirvana, the Stones, Metallica en Johnny Rotten. Deze wanden tonen vaak boven en onder elkaar vergelijkbare (groeps)portretten, met afwachtend kijkende bandleden. Regelmatig zijn de geportretteerden bovendien gemaskerd, wat niet bevorderlijk is voor het doorgronden van hun persoonlijkheden. Voor de magazines was kennelijk soms de gimmick belangrijker dan het karakter van de artiest.
Het tweede zwakke punt aan 1-2-3-4 ligt in het feit dat Corbijn met de popfotografie is gestopt. Het zwaartepunt ligt overduidelijk op de alternatieve muziek uit de jaren ’80 en ’90: new wave, punk, wat glamrock en metal. Dat gaat ongewild gedateerd aandoen, alsof de tentoonstelling een muzikaal tijdperk documenteert in plaats van een oeuvre. Dat lijkt ook Corbijn zelf te beseffen. Terugkijken is niet zijn ding, maar ‘voor één keer heel leuk,’ zegt hij. En dan liever nu dan over twintig jaar, want dan is er, vreest hij, niet meer genoeg publiek dat de gefotografeerde popidolen heeft meegemaakt en ook vanuit dat aspect de foto’s op waarde kan schatten. En belangstelling voor de artiesten blijkt helaas wel wenselijk om door deze overvloed aan muziekfoto’s geboeid te blijven worden.