Nu we het toch over diversiteit hebben: binnen het dominant blanke theaterpubliek zit het ook vol met bubbels. Zo heb ik het de afgelopen twee weken maar eens op me laten inwerken hoe weinig overlap er zit tussen het publiek van de twee kunsttheaters in mijn stad, Utrecht. Althans: ik heb me even soort van ondergedompeld in de wereld van Theater Kikker, en kwam daar bitter weinig mensen tegen die ik als ‘schouwburgpubliek’ zou omschrijven. Terwijl het aanbod eigenlijk niet veel verschilt.
Sterker nog: ik zag een aantal voorstellingen van rijpe en groene kunstenaars en had eigenlijk elke keer wel een goede avond. Met als voordeel dat ik veel dichterbij kon zitten dan in een schouwburg en dat het na afloop ook nog gezellig was in de foyer.
Bubbelgenoten
Ik heb ooit voor podiumkunstenvakblad Theatermaker toeschouwers geïnterviewd, en uit die kleine serie bleek al wat veel mensen vermoeden: als kunstliefhebber hecht je meer aan gebouwen dan aan kunstenaars. Bezoek je regelmatig voorstellingen in een grote schouwburg, is de kans zeer klein dat je ook het kleine theater in dezelfde stad bezoekt. Omgekeerd geldt overigens hetzelfde.
Als het dus om gebouwen gaat, ligt het dan alleen aan de stoelen, de beenruimte, de bejegening door het personeel? Uit ervaring weet ik dat Stadsschouwburg en Kikker daarin niet voor elkaar onderdoen. Is het dan toch het gevoel van onder elkaar te zijn? Dat je je hecht aan dat gebouw omdat je zeker weet dat je er gelijkgestemde bubbelgenoten tegen zult komen?
Ik vermoed dat laatste. Het is eigenlijk net als met restaurants en bars: de inrichting en locatie trekt een bepaald publiek en dat publiek trekt vervolgens weer soortgenoten aan. Dit kan belangrijke info zijn voor mensen die het theatergebeuren in Nederland diverser willen maken. Misschien zijn leeftijd en sociale klasse wel veel belangrijkere onderscheidsfactoren dan huidskleur of herkomst.
Flikken Maastricht
Aan het aanbod kan het namelijk echt niet liggen. Natuurlijk is er altijd een kans dat je in dat kleine theater per ongeluk getuige bent van een zich wat moeizaam ontwikkelend talent. Hoe spannend dat ook mag zijn, het zal niet iedereen bekoren. Je kunt ook wachten tot het ontwikkeld is, en je laten overdonderen door een perfecte uitvoering van Volpone door Dood Paard en een legendarische rol, op video, van Helmert Woudenberg als doordraaiende psychiater van een altijd al doorgedraaide Marien Jongerwaard. Je kunt er ook een Troje Trilogie tegen het lijf lopen. Zoals mij vorige week overkwam in Kikker.
Een regelrechte hit, met veel kenmerken van grotezaaltoneel op de goede manier. Ik noem alleen al een actrice als Oda Spelbos. Veel mensen zullen deze vlammend roodharige powervrouw vooral kennen van Flikken Maastricht. wat let je om als liefhebber dan ook te gaan kijken naar de uiterst toegankelijk opgezette klassieke soap van Troje Trilogie? Je maakt veel meer mee dan in een avondje tv, en er vallen ook nog eens meer doden.
Bambie Nul
Veel erger nog is het wanneer je de comeback van mimeduo Bambie hebt gemist. Jochem Stavenuiter en Paul van der Laan gingen vier jaar geleden na 17 unieke producties uit elkaar. Vorig jaar onderzochten ze voor het eerst weer of ze niet toch konden samenwerken en het resultaat was verbluffend. Is maar op een paar plekken in hele kleine zaaltjes te zien geweest. Ze noemden het Bambie Nul. Nog nooit heb ik theater gezien waarin twee topkunstenaars zo kwetsbaar hun hervonden vriendschap tot thema maakten.
‘Dit kan zo in de schouwburg!’ wilde ik na afloop roepen, maar dat deed ik niet. Natuurlijk is het waar, en hebben ze het net ook bewezen op een tournee langs een paar grote theaters in China. Maar waarom zou je het schouwburgpubliek de kans ontnemen om eens op avontuur te gaan naar zo’n piepklein zaaltje? De Bambie-ervaring is er echt honderd keer beter. Voor mij in ieder geval absoluut onvergetelijk.
Eenmalig
Dat veel mensen deze kunst niet meekrijgen omdat het gebouw hen niet aanstaat, of ze zich niet thuisvoelen tussen het vaste publiek, is oneindig jammer. Toch moeten er mogelijkheden zijn. Ik zag afgelopen woensdag nog een voorstelling van Firma Mes, Rishi. Indringend en verontrustend rechtbankdrama over de waargebeurde dood door politiekogels van een 17-jarige antilliaanse jongen op Hollands Spoor. De voorstelling speelde in een tijdelijke rafelrand in het noorden van de stad, De Snorfabriek. ze was slechts 1 maal te zien en weinig avonturiers hadden de weg naar de Tweede Daalsedijk gevonden. Wat jammer was, want ook dit was toptheater.
Ik kan me vooralsnog maar één manier voorstellen waarop je het publiek van theaters diverser kunt maken: stukken moeten veel langer op één plek te zien zijn. Niet eens een week, maar gewoon twee, of drie weken. Dan komt dat schouwburgpubliek vanzelf naar dat kleine theater, dan gaat die talentontwikkelingsgluurder vanzelf een keer naar die pluchen bak. Voordat je je comfortzone verlaat, op weg naar onbekende plekken, wil je immers eerst heel erg zeker weten dat wat je er mee gaat maken enigszins in jouw straat past. En wie kunnen je dat beter vertellen dan je straatgenoten die eerder gingen kijken? Mond-tot-mondreclame is nog altijd het beste marketinginstrument voor kunst. Maar dan moet die wel zin hebben.
Laten we dus ophouden met theater te behandelen als een noodzakelijk rondreizend eenmalig iets. Een wonder dat weg is voor je er thuis over kunt vertellen. Het is geen fastfood. Het is koken op michelinsterrenniveau. Dat is de reis waard. Niet van de kok, wel van de gasten.