De meest recente bulk cultuurreddingsgeld is aan gemeentebesturen uitgedeeld, zonder de verplichting dat geld ook daadwerkelijk aan cultuur uit te geven. Dat zogenaamde ‘oormerken’ was volgens de nu demissionaire minister van cultuur Ingrid van Engelshoven namelijk te omslachtig en tijdrovend. (Kwaadwillenden suggereren dat op deze manier Rutte en Wiebes wel over de brug wilden komen, omdat het geld toch niet naar cultuur zou gaan. Maar dat zijn natuurlijk vuige roddels.)
Onderzoek van Berenschot heeft inmiddels wel aangetoond dat de tijdwinst waarschijnlijk ertoe leidt dat een deel van de 150 miljoen niet bij noodlijdende kunstenaars terecht komt, maar in plantsoentjes, een straatlantaarn, of een paar prullenbakken. Of in de grote pot.
35 jaar
Is dat erg? Ja, dat is erg en het toont maar weer eens aan dat gemeentelijke politici en beleidsmakers voor geen cent te vertrouwen zijn als het om cultuur(geld) gaat. Dat is logisch, want ze hebben zich daar de afgelopen 35 jaar ook niet druk om hoeven te maken. Inhoudelijk cultuurbeleid was, met het geld, sinds 1985 een zaak van de Rijksoverheid. De gemeenten hoefden er slechts voor te zorgen dat al dat rijksgefinancierde aanbod ook ergens te zien was.
Aan die politieke obsceniteit hebben we dus het huidige cultuurlandschap te danken. Een landschap waarin tot in de kleinste dorpskern megalomane kunstgebouwen staan, ooit neergezet door een gemeenteraad die iets leuks wilde voor de lokale vastgoedmarkt. Huur en inhoud hoefden ze zich niet druk om te maken: die werden beiden grotendeels betaald door cultuursubsidies van het rijk. En dan hoeft het niet om kleine dorpjes te gaan. Nijmegen is bijvoorbeeld zo’n stad waar – buiten de 4-daagse – vrijwel alle cultuur uit het hart van de bestuurders verdwenen is.
Verzet
Een fijne win-winsituatie dus, behalve dan voor degenen die gesubsidieerde kunst maken, want zij zweven overal tussenin. Ze maken plannen die een commissie van rijksdeskundigen goedkeurt, en moeten die brengen in gebouwen waar mensen zich niet zo heel erg druk om ze maken. Dit is genoegzaam bekend en ook ruimschoots toegegeven door betrokken fondsen, maar die hebben zich desondanks met hand en tand verzet tegen een verdere regionalisering van de kunstsubsidies.
De huidige situatie maakt opnieuw duidelijk hoe jammer dat is. Berenschot voelde zich nu genoodzaakt om een speciaal lespakket samen te stellen voor gemeentebestuurders, zodat ze leren wat cultuur is en waarom die hun hartelijke steun behoeft.
Onkunde
Omdat het om een eenmalig gebeuren gaat, zal het niet beklijven. Tenzij kunstenaars en lokale instellingen controle eisen van elke euro van het extra geld dat ‘graag, maar niet verplicht’ voor cultuur aan de gemeente werd uitgedeeld, zal het meeste verdwijnen. Lokale bibliotheken, amateurverenigingen, kunstinitiatieven en pottenbakkerijen gaan een heel zware tijd tegemoet. Niet uit onwil, maar uit onkunde van de eigen stad.
Zo blijven we de afstand houden tussen kunst en plek. Kunstenaars, theatermakers en muzikanten blijven halve ambtenaren van een rijksdienst, die verplichte rondjes langs de lokale podia maken. Plaatselijke bestuurders blijven hun belangstelling op andere dingen dan cultuur richten, voor zover dat niet onder het wel geoormerkte budget voor ‘welzijn’ valt.
Met de poet weg
Misschien is het een idee om het aandoenlijke lespakket van Berenschot als een startpunt te nemen. Misschien is het een idee om de financiering en productie van kunst nu eens echt dichter bij de mensen te brengen. Misschien moeten we accepteren dat er daardoor nog veel meer gênante toestanden ontstaan met lokale politici van al dan niet duistere partijen die er met de poet vandoor gaan. Zoals in Brabant.
Het zal spannend worden in de gemeenten, omdat kunstenaars nu eens niet moeten onderhandelen met Den Haag, maar met het lokale bestuur. Die kunstenaars hebben vrienden in de stad, waarmee de wethouder misschien wel in de Lion’s Club zit. Het theatergezelschap zal zijn internationale ambities waar kunnen maken omdat de gemeenteraad doorkrijgt dat dat goed is voor de stad. Het debat over cultuur krijgt een lokaal karakter. Vriendjespolitiek en onderdetafelgehouden handjeklap van wethouders, zoals in Brabant gebeurde, komt eerder aan het licht. De lokale pers heeft weer wat meer om over te schrijven.
Steden gaan weer wat minder op elkaar lijken. Wonen wordt een keuze, als uitgaan ertoe doet.