Met zijn vorige roman Vaderland veroverde de Spaanse auteur Fernando Aramburu de harten van lezers in heel Europa. De bestseller over de gevolgen van het geweld door de Baskische afscheidingsbeweging ETA, werd driemaal bekroond en HBO bewerkte het boek tot een televisieserie. Zijn nieuwe, Het tellen van de dagen, is een intiemer verhaal, over een man die besluit over een jaar zijn leven te beëindigen. ‘Om een personage te kunnen optillen, moet je hem eerst op de grond hebben gegooid.’
Diep teleurgesteld
Hoe zou ons leven eruitzien als we aan het begin ervan al wisten wanneer we doodgingen? Die vraag vormde het startpunt voor de omvangrijke roman Het tellen van de dagen, een soms bijtend en cynisch, maar bij tijd en wijle ook geestig boek.
Ik-verteller Toni is een vijftiger die diep teleurgesteld is in eigenlijk alles. Zijn huwelijk is op de klippen gelopen, hij haat zijn ex-vrouw Amalia (en zij hem) en hun inmiddels volwassen zoon, die hij maar zelden ziet, heeft een zeer laag IQ en woont in een kraakpand. Toni’s vader stierf jong; zijn moeder zit met een haperend brein in een verpleeghuis. En met zijn broer Raúl heeft het helemaal nooit geboterd.
Afgezien van zijn hond Pepa is er niet veel waar Toni nog vreugde uit put. Zijn baan als docent filosofie bevalt hem eigenlijk maar nauwelijks, hij haat de directrice van de school en de enige collega die hij graag mocht, is dood. Eigenlijk heeft Toni maar één vriend, die hij stiekem Kunstpoot noemt (zijn echte naam komen we niet te weten) sinds hij bij de aanslag op station Atocha Madrid in 2004 een voet verloor.
Toni vindt het zo langzamerhand wel mooi geweest met het leven en besluit over precies een jaar, in de nacht van 31 juli, eruit te stappen. Als Kunstpoot dat hoort, besluit hij eveneens er dan een eind aan te maken en hij ritselt voor hen beiden een zakje cyanide voor het moment suprême. Intussen reconstrueert Toni met behulp van een dagboek hoe zijn leven is verlopen en probeert hij te ontraadselen waaróm hij eigenlijk geen zin meer heeft om verder te leven.
Internationale doorbraak
Het tellen van de dagen is niet het eerste boek dat Fernando Aramburu schreef na zijn bestseller Vaderland, wel de eerste roman. In de tussentijd verschenen in Spanje een bundel met prozagedichten, een essaybundel en een verzameling van artikelen. Aramburu koos bewust voor boeken voor een kleiner publiek.
Vaderland betekende uw internationale doorbraak. Heeft dat uw bestaan op z’n kop gezet?
‘In mijn leven is inderdaad sprake van een waterscheiding: er is een tijd vóór Patria, zoals het boek in het Spaans heet, en een tijd erna. Dat het boek wereldwijd zoveel succes zou hebben, had ik niet kunnen dromen. De roman heeft deuren voor me geopend, me lezers gegeven in landen die niet de mijne zijn.
Maar ik wilde niet dat het succes en het mediacircus rondom Vaderland invloed zou hebben op mijn schrijverschap. Ik kán niet zonder schrijven. Op activiteiten met mijn gezin na, is het schrijven waar mijn hele leven om draait. Daarom zou ik nooit kunnen toestaan dat de ene roman in de weg zou komen te staan van het werk aan de volgende. Na Vaderland heb ik eerst een paar boeken uitgebracht voor een kleiner publiek, omdat ik niet weer continu die druk van optredens en interviews wilde. Ik heb bewust tégen het succes geschreven.’
De hoofdpersoon van uw nieuwe roman is een vrij bittere persoon. Hoe was het om zo’n tijd in de huid te kruipen van zo’n man?
‘Het lijkt een hard boek, omdat het gaat over de belevenissen van een man die besluit om over precies een jaar een einde aan zijn leven te maken, al weet hij niet waarom. Maar het schrijven heeft me veel blijdschap bezorgd, ik heb veel gelachen om wat er gebeurt of gezegd wordt. Het begint weliswaar pessimistisch, maar om een personage te kunnen optillen, moet je hem eerst op de grond hebben gegooid. Bovendien voelt het voor mij niet alsof ik met mijn personages samenleef. Personages zijn geen personen, maar literaire constructies die bestaan uit woorden.’
Andere levensstrategie
Waarom koos u voor een hoofdpersoon als Toni?
‘Ik heb hem gebruikt om antwoorden te zoeken met betrekking tot twee kwesties. De eerste is een vraag die mij sinds mijn kindertijd of adolescentie heeft beziggehouden: hoe zou ons leven zijn als je vanaf onze geboorte al wist op welke dag en tijd je zou sterven? Ik weet wel zeker dat je levensstrategie dan heel anders zou zijn. Hoe precies, dat moet de lezer voor zichzelf bedenken. Vanaf het moment dat Toni een termijn geeft aan zijn leven, verandert zijn leven in elk geval enorm. Zo doet hij bijvoorbeeld al zijn bezittingen en zijn boeken weg.
Niet alleen weten we niet wanneer we gaan sterven, maar – en dan kom ik bij het tweede punt – we zullen ook nooit diepgaand de ander kunnen kennen. Hoe goed je je vrienden, familie en collega’s ook kent, je weet nooit wat zij ten diepste denken of voelen. Literatuur kan ons die mogelijkheid wél geven. Via Toni wilde ik de voorstelling laten zien van een mens in zijn intiemste, diepste zelf. Want van Toni komen we álles te weten; niet alleen de mooie dingen, maar ook zijn duisterste en minder mooie kanten.’
Raak me niet aan
Toni gebruikt het Latijnse spreekwoord ‘Noli me tangere’ – ‘raak me niet aan’ – voor de nare, vreemde wonden waar Kunstpoot aan lijdt. Maar je zou de spreuk ook kunnen zien als een verwoording van zijn eigen levensinstelling.
‘Toni is opgegroeid onder de dictatuur. Als volwassen man doet hij hard zijn best om zich aan te passen aan de nieuwe tijden: hij studeert, hij leest en stopt veel energie en hoop in het huwelijk en vaderschap. Later, als hij alleen is, voelt hij zich een verliezer. Hij is ontevreden en bitter, en beschouwt de wereld, de ander en de samenleving met een cynische blik, maar ook met humor en ratio. Hij gebruikt ironie en sarcasme en baseert zich daarbij op filosofie en literatuur. Op die manier gebruikt hij ook Latijnse spreuken als deze.’
Uw boek vertoont frappante overeenkomsten met een andere recente Spaanse roman, Vreugde van Manuel Vilas. Beiden gaan over gescheiden vijftigers, teleurgesteld in het leven, in huwelijk en vaderschap, in werk en vriendschappen. Is dat toeval of verwoorden jullie romans het gevoel van een generatie?
‘Daar had ik eigenlijk niet bij stilgestaan, maar het zou kunnen. Misschien zit er een generatiecomponent in. Manuel Vilas is een vriend van me en ik lees al zijn werk. Hij schrijft veel over de liefde, en is een autobiografischer auteur dan ik. Maar we schrijven beiden wel over mensen uit onze tijd en uit ons land, Europese burgers op wie de geschiedenis van onze tijd impact heeft. Het zou kunnen dat onze diagnose om die reden grotendeels samenvalt.’
Naarmate het uur U naderbij komt, lijkt Toni wel zachter te worden, alsof hij meer durft liefde en licht toe te laten.
‘Daar ben ik het mee eens. Het is denk ik een automatisme is dat als er een deadline voor je leven komt, je meer aandacht krijgen voor datgene waar je van houdt en wat je prettig vindt. Het leven begint Toni steeds beter te bevallen en hij begint ook van het schrijven te genieten. In de kritieken werd gezegd dat dit boek een ode aan het leven is en daar ben ik heel blij mee. Ik hoop dat mensen die de moeite hebben genomen dit boek te lezen, na afloop het gevoel hebben aanwezig te zijn geweest bij de blootlegging van een intense en diepmenselijke ervaring.’
De Spaanse schrijver Fernando Aramaburu (1959) werd geboren in het Baskische San Sebastián. Naast romans schrijft hij ook poëzie, korte verhalen en essays. Met zijn Duitse echtgenote verhuisde hij 38 jaar geleden naar Duitsland, waar hij werkt als docent Spaans. Hoewel hij al diverse boeken op zijn naam heeft staan, kennen we hem in Nederland vooral van zijn roman Vaderland (2016), die in 2018 in het Nederlands werd vertaald. Zijn nieuwe roman, Het tellen van de dagen, is onlangs verschenen.