Voor de tweede keer trad tenor Joseph Calleja maandagavond 22 juni op in het Concertgebouw in Amsterdam, begeleid door het Gelders Orkest onder leiding van Frederic Chaslin. Calleja (1978), afkomstig van Malta, is een topzanger van wereldfaam. Zijn timbre roept herinneringen op aan de mooiste stemmen van weleer: het beheerste vibrato van Jussi Björling en de glasheldere, krachtige hoogte van Pavarotti. In 2013 zong hij een programma met liefdesaria’s van zijn cd ‘Be my love’ en nu is ‘Amore’ het vervolg. Is zijn stem sindsdien nog gegroeid? En is hij zichzelf gebleven, of is hij nu een divo?
Om de zanger wat stemrust te gunnen, speelt het begeleidende orkest vaak wat instrumentale stukken. Tijdens dit concert waren dat er echter duidelijk te veel. Het publiek kwam voor Calleja en niet vijfdelig balletmuziek uit Charles Gounods opera Faust. Bij de begeleiding van Calleja overheerste het orkest soms de stem. Wat meer bescheidenheid was hier passend geweest.
Posture zen
Meteen al in de eerste aria ‘Net, tolko tot, kto znal’ uit Zes Romances (1896) van Tsjaikovski wist ik waarom ik deze charismatische tenor weer wilde zien en vooral horen. Het is zijn mooie timbre, de vlekkeloze uitspraak en de kracht van zijn stem in zowel de hoogte als in de laagte. Staand in een Zen-houding, vastberaden, beheerste hij de zangtechniek volkomen vanzelfsprekend in dit Russische liefdeslied.
Wat opviel was dat hij in het begin een stijf format afdraaide: trap af, handje dirigent, zingen en trap weer op. De gesprekjes die hij twee jaar geleden met het publiek voerde bleven dit keer achterwege. In de wandelgangen werd gesuggereerd dat hij zijn stem spaarde omdat hij verkouden zou zijn. Soms klonk zijn stem inderdaad iets rafelig, maar het deed weinig af aan het geweldige optreden. De eerste echte ontroering kwam bij de aria ‘L’amour’ uit Gounods opera Romeo et Juliette. Hij gaf een staaltje vocale kracht weg, van meeslepende legatolijnen tot het wegsterven van de laatste toon. Wat een magnifieke controle.
Diva
Na de pauze leek Calleja zijn stem wat geklaard te hebben. Hij zat losser in zijn vel. ‘Ideale’ (1882) van Franceso Paolo Tosti gaat over de ideale vrouw en voor het eerst gaf de tenor meer ruimte aan dat veel geroemde fijnzinnige vibrato dat hij beheerst. Toen sprak hij opeens het publiek toe. Hij keek veel op zijn horloge, maar dat bleek een stappenteller te zijn om de flinke trappen van de Grote Zaal te tellen. Gelukkig, Calleja is geen mannelijke diva geworden, maar is nog steeds de innemende zanger gebleven met een speels karakter.
Tegen het eind speelde het Gelders Orkest ‘Intermezzo’ uit Manon Lescaut van Giacomo Puccini. Waarom Chaslin dit zo stevig aanzette, was niet duidelijk. Te veel kracht werkte hier tegen. Dat was bepaald niet het geval bij Calleja. De dramatische aria’s troffen het meest, zoals de niet vaak gezongen aria ‘È la solita del pastore’ uit de opera L ‘arlesiana van Franciso Cilea. Met gepaste mimiek, vol overtuiging bracht hij het relaas van liefdesverdriet van de arme schaapherder.
De tenor besloot met ‘E lucevan le stelle’ uit Tosca. Wat een lyrische kracht en expressie! Calleja, niet gehinderd door eventuele keelproblemen, gaf nog vier toegiften. De virtuoze tarantella ‘La danza’ van Rossini, de meedeiner ‘Mattinata’ van Leoncavallo en de zarzuela ‘No puede ser’ van Pablo Sorozábal die hij zelfs tweemaal zong. Sterke kleurrijke aria’s waarin hij glansrijk exalteerde. Het is zeker: Joseph Calleja is alleen maar beter geworden.
Gezien: Joseph Calleja en Het Gelders Orkest, dirigent Frederic Chaslin. 22 juni 2015, Het Concertgebouw in Amsterdam
Foto’s: Simon Fowler en Mathias Bothor