Vier composities wijdde Jan van de Putte (1959) aan de poëzie van Fernando Pessoa. De integrale cyclus verscheen afgelopen najaar op de dubbel-cd Bamboleamos no mundo (‘we waggelen door de wereld’). De componist treft de kern van Pessoa’s ongrijpbare teksten met al even zinsbegoochelende muziek.
Van de Putte is een van de origineelste stemmen in het Nederlandse muzieklandschap en tart graag onze verwachtingspatronen. Fragmentarische aanzetten tot klank en schijnbaar toevallige omgevingsgeluiden zijn even belangrijk als de klinkende noten zelf. Zo heeft een zangeres ‘jeuk’ in Es schweigt (1993) en strijkt een violist in Dans le coin (1999) onhoorbaar over de snaren.
Sifflements, chuchotements
Ee Jya nai ka Ee jya nai ka EE jya, in 2005 gecomponeerd voor de opening van Muziekgebouw aan ’t IJ, is geïnspireerd op carnavaleske Japanse dansfestijnen. Dagblad Mercredi hoorde hierin ‘ongemakkelijke stiltes en plots opploffende erupties als hete lavablubs.’ Reinbert de Leeuw, die de wereldpremière dirigeerde, sprak van ‘een krankjorum stuk. Naar het eind toe staan er steeds minder noten op de pagina’s, je staat als een gek te bladeren.’
De Leeuw dirigeerde twee jaar later ook de wereldpremière van Uma só divina linha voor sopraan en ensemble op teksten van Fernando Pessoa. Van de Putte componeerde dit stuk in opdracht van het Goebaidoelina Festival ter gelegenheid van haar 75e verjaardag in 2006, maar door omstandigheden werd toen alleen het eerste deel uitgevoerd.
Au Uma só divina linha produceert een zangeres minutenlang wonderlijke klanken – pfffwieoow, gesis, gefluister. Als ze eindelijk haar mond echt opendoet, komt er geen geluid uit. Het stuk raakte een snaar bij het publiek en vormde de opmaat voor de vierdelige Pessoa-cyclus die nu op cd is verschenen.
Voix sans bouche
Van de Putte gebruikt hierin voornamelijk teksten van Álvaro de Campos, het heteroniem waaronder Pessoa romantische gedichten schreef. Eigenlijk moet je deze muziek live horen, zo sterk is het theatrale aspect.
Uma só divina linha (‘een goddelijke lijn’) is een ode aan de nacht en rept van een ‘mondloze stem’. Je keel knijpt onwillekeurig dicht als je ziet hoe de sopraan amechtig poogt klank te produceren. Haar gefluisterde woordflarden rijgen zich tergend langzaam aaneen tot een samenhangend geheel. Na een bloedstollend dissonante climax op het woord ‘só’ vervalt de sopraan – een weergaloze Barbara Hannigan – weer in gestamel. De muziek dooft ondertussen stilletjes uit.
Addiamento (‘uitstel’) gaat over het almaar uitstellen van goede voornemens. Cimbalom en harp wisselen eindeloos tussen twee tonen, het ensemble lijkt voortdurend in een wolk van onbestemdheid te zweven. Een mezzosopraan (een ingeleefde Barbara Kozelj) declameert nu eens bezwerend dan weer hartstochtelijk haar grootse toekomstplannen. IJle strijkers en zacht tinkelende belletjes verklanken treffend de onhaalbaarheid van haar mijmeringen.
L'insomnie comme la largeur des étoiles
Het vierdelige Bamboleamos no mundo opent met ‘Poema de cançao sobre a esperança’ (‘gedicht over de hoop’). Barbara Kozelj en de sopraan Keren Motseri omstrengelen elkaar a cappella in fraai meanderende, expressieve lijnen. In de overige drie deeltjes ondersteunt het ensemble spaarzaam maar sfeervol de lyrische, almaar duisterder wordende expressie van de solisten.
Het afsluitende Insónia (‘slapeloosheid’) is gezet voor sopraan, mezzosopraan, koor en ensemble. Musici en zangers komen in strikt genoteerde volgorde op. Zo horen we minutenlang slechts het omgevingsgeluid van de zaal voor er daadwerkelijk ‘muziek’ klinkt.
Begeleid door instrumentale bliepjes, sis- ruis- en fluisterklanken reciteert een bas verzen als ‘een slapeloosheid van de wijdte van sterren’. Maar waar in het eerste deel de ruisklanken een nachtelijke buitenwereld vertegenwoordigen, beschrijven zij nu een claustrofobische binnenwereld.
Des sons terrifiants
Dit laatste deel (verwarrenderwijze soms ook aangeduid als derde deel) besluit een reis naar het innerlijk. Van een ‘ontwikkeling van de natuur naar het binnenste van de ziel’ zoals Van de Putte het zelf omschrijft. Immense, angstaanjagende klankstapelingen en donderend slagwerk wedijveren met sprookjesachtige verstilling.
Met zijn contrastrijke muziek doet Van de Putte de gelaagde poëzie van Pessoa volledig recht. Reinbert de Leeuw voert Asko|Schönberg, Cappella Amsterdam en solisten met veel gevoel voor nuance door deze rijke partituur. Ook zonder beeld staat deze Pessoa-cyclus als een huis.