Het is het best zichtbaar in de podiumkunsten. De laatste tijd verschijnen er opvallend veel vacatures voor ‘zakelijk leider’ in de cultuursector. We hebben tijdens het theaterfestival eens wat oren te luisteren gelegd, en dan hoor je wat. Openlijk reageren wil niemand, daarvoor zijn de belangen te groot en de reputaties te kwetsbaar. We vatten het daarom hier maar globaal samen: zakelijk leiders die in de ‘goede tijd’ aan het werk gingen, dus voordat de populisten de bijl aan de wortels van de kunsten zetten, zijn opgebrand. Relaties met hun artistieke collega’s zijn verzuurd, het is in sommige gevallen slaande ruzie in de tent. Raden van Toezicht zijn in paniek.
Wat de reden is voor al die ellende? De nieuwe extreme regelzucht van de overheid en de culturele fondsen. Die door wantrouwen geregeerde sector dwingt de ontvangers van subsidie tot hard intern optreden, inflexibel financieel beleid en onrealistisch begroten.
Eigenzinnige artistiek leiders konden tot 2011 in relatief grote vrijheid werken. Werd een plan groter dan eerst gedacht, of sneuvelde een project omdat het weer niet meewerkte: de zakelijk leider kon er financieel wel iets van maken. De overheid en het cultuurfonds dachten beide goed mee om een en ander soepel te laten verlopen.
Die flexibiliteit is verdwenen. Elk artistiek plan moet – net als vroeger – tot in de kleinste details van tevoren worden vastgelegd, soms vijf jaar vooruit. Wat veranderde is de controle. Geld dat bestemd is voor het een, mag nu echt niet meer besteed worden aan iets anders, en wat over is moet per ommegaande worden teruggestort aan de subsidiënt die ook al door zijn reserves heen zit, omdat het ministerie het geld hard nodig heeft. Dat geldt ook voor resultaten uit verkoop: is subsidie aangevraagd voor 40 voorstellingen in ‘middenzalen’, maar bleek het artistiek beter om er 80 in kleine zalen te spelen, mag dat geld van de middenzalen niet gebruikt worden om die andere tournee te financieren. Worden voorstellingen afgelast omdat theaters het risico niet aandurven, moet het geld eveneens worden teruggestort.
Het systeem is verstard. De lol is eraf, de speelruimte is verdwenen. Artistiek zijn de gevolgen op middellange termijn echter veel groter: gezelschappen nemen geen enkel risico meer. De zakelijke leiders moeten op de rem trappen bij hun artistieke collega’s, tegen hun zin. Hun afnemers, de theaters in alle uithoeken van het land die vaak ook nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden, nemen immers ook geen risico meer. Het aantal afgelastingen in vooral ‘de regio’ is de laatste jaren bijna exponentieel toegenomen.
Stadstheaters met middenzalen zoals in Gorinchem, Almere, Alphen aan de Rijn, Vlaardingen, Culemborg en Amersfoort zijn al dicht of verkeren in zwaar weer. Het middensegment, waarin de in de kleine zaal ontwikkelde talenten hun publiek vinden, is op sterven na dood. De kleine zaal zelf is buiten de randstad ook al vaak verbouwd tot garderobe.
Is dat erg? U zult misschien zeggen: al dat risicovolle theater trekt kennelijk geen publiek. En zonder publiek heeft de podiumkunst geen recht van bestaan. Dat is maar ten dele waar. Risicovol theater is noodzakelijk om nieuwe vormen te vinden, en nieuwe vormen zijn nodig om te voorkomen dat het publiek zich gaat vervelen. Theater dat geen risico meer neemt, sterft, samen met de laatste vaste klant, aan aderverkalking.
Toch zult u de komende tijd weer veel berichten lezen dat het best goed gaat met de sector, dat er meer verdiend wordt dan 10 jaar geleden (maar dramatisch veel minder dan vijf jaar geleden) en dat iedereen heel erg blij is met hoe goed ze de storm hebben doorstaan (maar jammer van al die mensen die nu nog maar 4500 euro bruto per jaar met acteren verdienen).
De podiumkunstsector denkt nog steeds dat de malaise met positive framing bestreden kan worden.