Een enthousiast persbericht in tijden van zware tegenwind. Dat vraagt om nadere beschouwing. Afgelopen vrijdag werd een onderzoek gepresenteerd naar de stand van de samenwerking in de Nederlandse museumwereld. Samenwerken moet namelijk van minister Bussemaker en soort van de Raad voor Cultuur. Dus is het fijn dat het al ok gaat. Kunnen we weer met leuke dingen bezig gaan.
Wat het persbericht niet vertelt, maar het onderzoeksrapport wel duidelijk maakt, is dat het helemaal niet zo fantastisch gaat in de museumsector. Qua samenwerking in de zin die de overheid wenst, tenminste. De onderzoekscommissie constateert bijvoorbeeld:
‘Er is bij musea zeer veel kennis en ervaring aanwezig, maar het delen van die kennis, de meest primaire vorm van samenwerking, is nog te weinig gebruikelijk en niet goed georganiseerd.’
Even verderop lezen we:
‘Bestuurlijke samenwerking met volledige integratie op het niveau van directie, bestuur en toezicht komt op dit moment vooral tot stand wanneer subsidiegevende overheden dit opleggen, meestal in combinatie meteen bezuinigingstaakstelling. Fuseren gaat zelden van harte, aangezien musea hun eigen autonomie graag willen behouden’
Deze constateringen nuanceren het beeld dat de sector graag naar buiten brengt, namelijk: we kopen soms al samen een schilderij, we organiseren al jaren tentoonstellingen in samenwerking en we doen mee aan internationale projecten. O, en de lui van citymarketing hebben ons nummer ook.
Natuurlijk wordt er hard gewerkt aan kostenbesparing, en daar wordt het nut van samenwerking wel gezien. In Friesland hebben vier musea bijvoorbeeld plannen gemaakt voor een gezamenlijk opslaggebouw voor hun kunstwerken.
Het rapport beoogt daarom vooral ‘good practices‘ aan te bieden, ter inspiratie. En dat is natuurlijk goed, al valt wel op dat veel van die good practices zo voor de hand liggen dat je je afvraagt waarom ze niet overal al zijn toegepast.
Dat twee musea, die in hetzelfde gebouw zitten, het als nieuws presenteren dat ze een gezamenlijke kassa, telefooncentrale en huismeester hebben genomen, is daar een voorbeeld van.
Daarnaast hebben we hier, als kleine zelfstandigen, een probleem met de volgende ‘goede’ praktijk:
‘Er ontstaat een groot potentieel van hoogopgeleide mensen die geen betaald werk kunnen vinden en op zoek gaan naar zinvolle manieren om hun tijd te besteden en werkervaring op te doen. Natuurlijk kleven er ook bezwaren aan de inzet van vrijwilligers in zoverre zij betaald werk verdringen, maar de trend is onmiskenbaar. Musea maken er gebruik van, ook om taken uit te laten voeren die anders niet opgepakt zouden kunnen worden.’
Enfin: hoogopgeleiden uit de kunstsector, werkloos geworden door de bezuinigingen op cultuur, kunnen dus helemaal gratis aan de slag als vrijwilliger in een museum. Dat is inderdaad een bezuiniging van jewelste.
Feit blijft dat ook de museumsector hier en daar voortvarend reageert op de nieuwe realiteit van minder geld en minder support van de overheid. En het signaal is ook duidelijk dat gedwongen fusies nog steeds not done zijn. De onderzoekscommissie daarover:
‘Ons viel op dat samenwerking vooral mensenwerk is en dat het organiseren van contact misschien wel de sleutel is — van simpele dingen als een gemeenschappelijke personeelskantine waar je elkaar ontmoet en samen een kopje koffie drinkt of het organiseren van gezamenlijke gesprekken over het werk op alle niveaus van de organisatie tot het inrichten van teams, programmacommissies en dwarsverbanden door de organisaties heen. Druk van buiten kan helpen, maar is nooit genoeg. de wil en energie voor samenwerking moet van binnenuit komen. En dan ontstaan de mooiste dingen.’
Het hele rapport kunt u hier vinden:
Klik om toegang te krijgen tot rapport_proevenvanpartnerschap.pdf
Reacties zijn gesloten.