Als al na het eerste kwartier de helft van de middenrij de zaal uitvlucht, en je kijkt op je horloge, en je denkt, mijn god we moeten nog ruim vijf uur, dan is er iets grondig mis met de voorstelling. ‘Shéda’, van de Congolese theatermaker Dieudonné Niangouna, is een krankzinnige bak chaos van onsamenhangende tirades. Aan één stuk door schreeuwend gedeclameerd door twaalf hyperactieve Afikaanse en Europese acteurs, ieder met een vast personage, die als goden terugkeren naar aan apocalyptische wereld, à la Mad Max, en elkaar met bizarre teksten om de oren slaan. Allemachtig, er is geen touw aan vast te knopen. Maar toch blijft het fascineren. Waarom?
Niangouna maakte eerder grote indruk op het Festival van Avignon met zijn monologen ‘Attitude Clando’ (2007) en ‘Les Ineptides Volantes’ (2009). Dit jaar was hij intensiever bij het festival betrokken als artiste associé, en gedurende deze werkperiode is ‘Shéda’ ontstaan. Vermoedelijk kreeg Niangouna carte blanche om nu eens flink uit te pakken, en zijn tekstuele virtuositeit (Klassiek Frans, poëtisch Frans en de Afrikaanse Lari-taal) los te laten op een grotere productie.
Dat is een beetje verkeerd gegaan. Er zit totaal geen lijn in deze voorstelling. En probeer die ook niet te vinden. Daar is geen eer aan te behalen.
In de Stadsschouwburg staat een bouwwerk van pallets, stellages, stalen pijpen, touwen, een bak water en een afvoerpijp die dienst doet als glijbaan. Alles zit onder het gele stof en wordt af en toe natgeregend door een sprinklerinstallatie. Het doet denken aan een afgeragde, afgegraven en leeggeroofde mijn in het oerwoud van Congo. De twaalf spelers, waaronder Niangouna zelf, en twee muzikanten bewegen zich door de ravage. Ze debatteren, vechten, dansen, zingen en verliezen zichzelf in idiote tirades, cirkelredeneringen, absurdistische monologen, dadaïstische onzinpoëzie, verbasterde verhalen met verwijzingen naar Oedipus Rex en schuimbekkende pleidooien. Waar het over gaat is vaak volstrekt onduidelijk.
Dit gaat zo 5,5 uur door. Met pauze (waarbij de bar geopend is!)
Maar toch bleef ik zitten. Want af en toe duikt er in deze enorme bak chaos een pareltje op. Korte monologen, hier en daar verstopt tussen heel veel irritant gedoe, die ontzettend grappig, scherp, en op een prettige manier ontregelend is. Wellicht niet toevallig zijn dit vaak nét de monologen die Niangouna zelf houdt. Zoals zijn transseksuele, homohoer-variatie op de plot van Oedipus Rex, of een hysterisch betoog dat Afrika – en eigenlijk de hele wereld – lijdt aan slechts twee ziektes: onderontwikkeling en de elektrische stoel. Deze redenering hier uitleggen is onbegonnen werk. Ik deed een poging en raakte volledig de draad kwijt.
Of een andere repetitieve passage, ditmaal niet gespeeld door Niangouna, maar door een jokerachtig personage in een priesterpak: dat eigenlijk alles, maar dan ook àlles, Afrikaans is. Op een serene toon declameert hij een lijst gebruiksvoorwerpen, etenswaren, ideeën en allerlei andere dingen. Terwijl de rest van de spelers hoog vanaf de stellage zich één voor een zich lijken te verslikken, en gifgroene soep over de speelvloer braken.
De muziek van Pierre Lambla en Armel Malonga – elektrische bas, percussie, samples – biedt overigens prettig houvast in deze verder totaal ontregelde voorstelling.
Tegen het einde, na de zoveelste vecht- en neukpartij, achtervolging door de zaal, sjamanistische regendans en raaskaldialoog stapt Niangouna in de schijnwerper, in het midden van de speelvloer en steekt nog één keer van wal met een stuk poëzie. Terwijl zijn medespelers proberen nietszeggende t-shirts aan te trekken – wat mislukt. Een mooi beeld; de uniformiteit past hen niet.
Maar waarom moet dit in godsnaam 5,5 uur duren?