9000 Euro was tien jaar geleden het bedrag waarmee Qissa van de Indiase regisseur Anup Singh uit de startblokken werd geholpen. Dat geld kwam van het aan het International Film Festival Rotterdam (IFFR) gelieerde Hubert Bals Fonds (HBF), dat nu al 25 jaar filmmakers in ontwikkelingslanden steunt. Gisteravond opende Qissa de 43e editie van het Rotterdamse festival. De havenstad is daarmee tien dagen lang wereldhoofdstad voor de onafhankelijke film, zoals zakelijk directeur Janneke Starink bij de opening in de Doelen stelde.
Singh had destijds al een paar jaar vergeefs met zijn filmplan geleurd. De relatief bescheiden bijdrage van het HBF was het steuntje in de rug dat hij nodig had om de zaak aan het rollen te krijgen. Nu is Qissa een fraai gefotografeerd en sterk geacteerd drama geworden, als Duits-Indiaas-Nederlands-Franse coproductie gerealiseerd voor een budget van ruim 2 miljoen euro (waaronder geld van het Nederlands Filmfonds).
Qissa houdt het midden tussen een historisch drama en een sprookje dat een aantal voor India heikele kwesties aansnijdt. Het is ook nog maar de vraag of de film in India ongeschonden door de censuur komt. Bero Beyer van de Nederlandse coproducent Augustus Film is benieuwd wat ze met die ene, cruciale naaktscène zullen doen.
Tegen de achtergrond van de gewelddadige afscheiding van Pakistan in 1947 vertelt Singh het verhaal van een ontheemde vader (Irrfan Khan, Life of Pi) die even vastberaden als wanhopig het noodlot probeert te pareren. Wanneer zijn vrouw hem alleen maar dochters baart verwelkomt hij het vierde meisje alsof het een jongen is en voedt haar op als zijn zoon. Aldus ontvouwt dit curieuze gegeven zich als een stijlvol en beheerst vormgegeven klassieke tragedie, die helaas tegen het eind wat van zijn spankracht verliest door een overbodige vlucht in magisch realisme.
Jammer overigens dat de wereldpremière van Qissa al door Toronto werd afgesnoept. Aan de andere kant kan je stellen dat de echte ontdekking al vele jaren eerder plaatsvond, zoals Singh voorafgaand aan de voorstelling memoreerde. De in 1988 overleden Hubert Bals, de roemruchte eerste directeur van het festival, zag destijds in India Singh’s afstudeerfilm en nodigde daarop de aankomend cineast uit een hapje te gaan eten. Singh’s debuutfilm The Name of a River was in 2002 in Rotterdam te zien.
Qissa (in april in de Nederlandse bioscoop) is nu in ieder geval wel een fraaie film om het 25-jarig bestaan van het HBF mee te vieren. De bezigheden van dit fonds zijn voor het grote publiek doorgaans niet zo zichtbaar, maar het is, terecht, wel een van de paradepaardjes van het IFFR.
Ook Bero Beyer meent dat zo’n betrekkelijk bescheiden HBF-bijdrage van grote betekenis kan zijn. “Het is vaak de trigger die de filmmaker verder helpt. De mensen van het fonds zoeken de wereld af naar talent, ze hebben een goede smaak en zijn filmmaker-vriendelijk. Het HBF-stempel werkt als een kwaliteitslabel dat de filmmaker verder helpt.”
Dat neemt allemaal niet weg dat het budget van dit fonds dat zo effectief met zijn middelen omspringt (in 25 jaar meer dan 1000 producties gesteund) niet aan de bezuiniging op de cultuur ontsnapt. Volgend jaar beëindigt het Ministerie van Buitenlandse zaken zijn jaarlijkse bijdrage van 200.000 euro, wat op een budget van 500.000 euro een flinke aderlating is. Fondsmanager Iwana Chronis hoopt dat gesprekken op Europees niveau zullen leiden tot nieuwe financieringsmogelijkheden uit die hoek.
Ook het festival zelf lijkt vastbesloten zich niet bij de neerwaartse financiële trend in de kunstensector neer te leggen. Starink beloofde bij de opening plechtig met een plan te komen om toonaangevende culturele en zakelijke krachten te verenigen met het doel de trend te keren.
Vooruitlopend op de Europese verkiezingen is The State of Europe dit jaar een van de hoofdthema’s van het festival. Filmkunst als reflectie op de teloorgang van de Europese droom. Aan de Tijger Competitie – het hart van het festival – doen twee Nederlandse producties mee: Happily Ever After van Tatjana Bozic en Afscheid van de maan van Dick Tuinder.