Alleen wie in een afgesloten hutje op de hei woont, zal het ontgaan zijn dat jazzdrummer John Engels binnenkort 80 jaar wordt. Hij was te gast in televisieprogramma’s als VPRO Vrije Geluiden en de speciale jazzeditie van De Wereld Draait Door, en wordt op zijn verjaardag 13 mei geëerd met een feestconcert in het Bimhuis. Tevens verscheen de kleinschalige biografie Hé, vogel, wanneer spelen we weer? van jazzpublicist Jeroen de Valk.
De titel is raak gekozen, want wie het tourschema van zijn feestelijke Vogel Vrij Tour bekijkt, kan constateren dat de (bijna) tachtigjarige nog bruist van de energie. In meer dan twintig concerten van april tot oktober drumt hij in verschillende formaties, waaronder het speciaal voor de gelegenheid in het leven geroepen John Engels Kwintet (met Benjamin Herman, altsax; Ruud Breuls, trompet; Rob van Bavel, piano en Ruud Ouwehand, bas) en de oorspronkelijke bezetting van het Louis van Dijk Trio (met Jacques Schols op bas).
Hij zou zelfs weer gaan optreden met de componist en saxofonist Theo Loevendie, met wie hij in de jaren vijftig en zestig geschiedenis schreef in diens eigen Consort en Trio en met de big band van Boy Edgar. Helaas heeft Loevendie de live optredens wegens zijn zwakke gestel moeten afzeggen, en wordt hij vervangen door Jan Menu en Tineke Postma. Voor de Vogel Vrij Tour arrangeerde Loevendie wel een aantal stukken die hij in het verleden met Engels heeft gespeeld en opgenomen.
Jeroen de Valk lijkt de gedroomde biograaf van de internationaal vermaarde meesterdrummer, want hij schreef eerder standaardwerken over de jazzlegendes Chet Baker en Ben Webster. Maar die waren al dood toen hij aan hun biografie begon. Ik weet uit eigen ervaring dat het een hachelijke onderneming kan zijn leven en werk van een nog volop actief persoon te beschrijven, hoe zorgvuldig en respectvol je dat ook doet.
Inderdaad rept De Valk in zijn introductie van ‘strubbelingen’, maar kennelijk hebben deze de uiteindelijke publicatie niet in de weg gestaan. Blijkbaar heeft Engels ook zijn aanvankelijke schroom voor het opnameapparaat overwonnen, want hij betuigt zich een vlotte babbelaar. Ruimhartig doorspekt hij zijn causerieën met typisch jarenzeventig jargon als ‘personality’(waarmee hij door hem bewonderde musici aanduidt) en ‘vogel’ (gebruikt voor elk willekeurig ander individu) – dat zijn weg vond naar de titel.
De Valk, zelf jazzbassist, steekt zijn bewondering niet onder stoelen of banken. Hij beschrijft hoe hij rond zijn twintigste de platen van Engels met het Louis van Dijk Trio grijs draaide en gretig concerten en jamsessies bezocht. Hij was een ‘mateloze bewonderaar. Want elke plaat, elk concert met John lééfde’. Wanneer hij in 2014 gevraagd wordt voor een cd-opname met Engels aan de drums, kan hij zijn geluk niet op. Dan ontkiemt ook de wens een biografie aan zijn held te wijden.
Hé, vogel, wanneer spelen we weer? is voornamelijk gebaseerd op gesprekken met de hoofdpersoon, aangevuld met herinneringen van diens zus Truus en musici als Louis van Dijk, Jacques Schols, Pierre Courbois en de jongere garde als Jarmo Hoogendijk, Fay Claassen en De Valk zelf. Zo krijgen we een goed beeld van het drukke en succesvolle leven van John Engels, die opgroeide in een gezin met dertien kinderen. Vader trekt als drummer van hot naar her, slaagt er ternauwernood in zijn gezin te onthouden en vergeet de namen van zijn immer uitdijende kinderschaar. – Een reden voor John jr. om geen nageslacht op de wereld te zetten.
Tegen de zin van zijn vader kiest hij voor een carrière als slagwerker, net als zijn zus Truus en twee van zijn broers. Met behulp van de eveneens drummende Oom Ab scharrelt hij zijn eerste drumstel bij elkaar. Al snel raakt hij in de greep van de bebop. Hij doet ervaring op in de door pianiste Pia Beck gerunde jazzclub De Vliegende Hollander in Scheveningen, in Duitsland en in de Sheherazade in Amsterdam. Begin jaren zestig wordt hij zelfs eigenaar van ‘Zade’, samen met zijn medemusici van de enkele jaren eerder opgerichte Diamond Five.
Deze band werkt samen met Ramses Shaffy en vormt in zijn geheel onderdeel van de big band van Boy Edgar. Steeds vaker ook speelt Engels met Amerikaanse jazzmusici, zoals Stan Getz, Dexter Gordon en Ben Webster. Zij verbazen zich er steevast over hoe een niet-zwarte drummer toch kan swingen. Zelf verklaart hij altijd vanuit de melodie te drummen, zelfs bij het voor Amerikanen kenmerkende, razendsnelle ‘Jezustempo’. Dit kun je volgens hem slechts bijbenen als je in gedachten ‘een veel langzamer tempo speelt’, zoals bij een ballad.
Anders dan zijn medemusici haat John Engels pauzes, pas op het podium komt hij tot leven: ‘Pauzeren doe je maar in je kist!’ En inderdaad, zelfs als zijn geliefde echtgenote Erika Frank in 1984 overlijdt, blijft hij doorspelen: ‘Muziek heeft mijn leven gered.’ Zijn onvermoeibare speeldrang wordt bevestigd door de overige informanten, die zich uitputten in loftuitingen. Jarmo Hoogendijk vat het kort en krachtig samen: ‘Altijd gaat het dak eraf.’
De biografie van Jeroen de Valk is rijkelijk geïllustreerd, met unieke foto’s uit het privé-archief van John Engels en het Nederlands Jazzarchief. Het boekje bevat een schat aan anekdotes en leest lekker weg. Kritische kanttekeningen ontbreken en het ademt de sfeer van een liber amicorum. Engels kon zich geen mooier verjaardagsgeschenk wensen.