Het had zo mooi kunnen zijn. In een niet eens zo grijs verleden zette de Raad voor Cultuur, toen nog onder een andere directie, een beweging in gang die meer gezag zou toekennen aan de regio buiten de Randstad. Dat was drie jaar geleden. Nu staat er een (volkomen terechte) boze brief in de krant van de cultuurgedeputeerden van 9 provincies. Zij eisen van de politiek dat die het Fonds Podiumkunsten onder druk zet om meer regionale spreiding in de subsidie te brengen.
Lastig is dat de politiek daar helemaal niets over te zeggen heeft, behalve dan als het gaat om het open- of dichtdraaien van een geldkraan. Zoals het fonds zelf al aangeeft, en hier ook herhaald is: de fout ligt bij het ministerie en de Raad voor Cultuur, die een zooitje hebben gemaakt van het eigen beleid.
Keren we even terug naar het jubeljaar 2017. De Raad voor Cultuur had zijn oor te luisteren gelegd bij mensen die ertoe deden, en kwam met een stuk dat we nu als visionair kunnen bestempelen. Een citaat uit de inleiding: ‘Het cultuurbeleid is sterk nationaal georiënteerd en is vooral gericht op individuele instellingen en niet op de samenhang van culturele voorzieningen. Beleid en geldstromen versterken elkaar in de praktijk nog onvoldoende. De huidige convenanten hebben dit probleem niet kunnen oplossen. Maar als regionale keuzes belangrijke overwegingen worden in het landelijke beleid, dan kan er lokaal een discussie op gang komen over de betekenis en invulling van het culturele aanbod die er echt toe doet.’
Tegenspraak
De Raad zei dus, in 2017: ‘laat meer geld lopen via de regio, geef het daar uit handen aan de politieke besluitvorming en maak de regio meer zelfbewust.’ Wat de Raad voor elkaar wist te boksen in 2020, met de definitieve subsidieadviezen, is 180 graden in tegenspraak met de eigen uitgangspunten van 2017.
Wat is er gebeurd in de tussenliggende drie jaar? Deze Raad is zijn ruggengraat kwijtgeraakt, negeert zijn eigen adviseurs met enige regelmaat of stuurt ze het bos in. Deze Raad zadelt nu Nederland met een basisinfrastructuur op waarin het vooral om poppetjes en niet om infrastructuur gaat. Het is gezegd en gelezen, maar de geesten zijn kennelijk verward.
Ik citeer nog eens uit die visie van drie jaar terug: ‘Diverse regio’s wijzen op de ongelijke verdeling van gelden door het land. BIS- en fondsgesubsidieerde instellingen concentreren zich in de Randstad. Het gebrek aan financiële middelen voor cultuurbeleid staat overigens bij vrijwel alle geënquêteerde gemeenten met stip op de eerste plaats op de lijst van knelpunten. De gevolgen van de grote bezuinigingen van de afgelopen jaren werken door. Om het vuur aan te houden, moeten er dus ook houtjes bij. Vooral in de regio.’
Shoppen in de vriendenkring
Sinds 2017 is er dus niets gebeurd, of eigenlijk is het erger geworden. Typisch iets waar een sterke Raad en een minister met visie iets aan hadden kunnen veranderen. Kennelijk waren ze met andere dingen bezig. Over poppetjes gesproken: heel kort na de visionaire fase verliet de vorige directeur de Raad om kapitein te worden van de succesvolle mammoettanker TivoliVredenburg, en begon de Raad voor Cultuur te zwalken. Nadat een paar bobo’s hadden geroepen dat zo’n regionale infrastructuur nooit zou lukken, verschenen er sectoranalyses waarin het niet meer over de regio ging. Die sectoranalyses spraken elkaar ook nog eens steeds verdergaand tegen.
Het was duidelijk dat de regie ontbrak. Wat overbleef was een exercitie met regioprofielen waarvan iedereen wist dat die in de prullenbak zouden verdwijnen. En dat is dus ook gebeurd. De Raad is vervolgens gaan shoppen in de eigen vriendenkring en de lijst van lobbyisten waar het goed mee toeven was.
Wantrouwen
Nu is het wel zo dat de mensen die nu in de kunstsector iets in te brengen hebben, weinig heil zien in een veel grotere zeggenschap voor de regio in het cultuurbeleid. Er heerst veel wantrouwen jegens de lokale en regionale politiek, en men twijfelt aan de culturele deskundigheid van de lokale overheid. Logisch ook, die heeft zich sinds 1986, toen het huidige bestel werd opgezet, alleen maar bezig hoeven te houden met bakstenen: het Rijk zorgde voor de inhoud. Ga je nu opeens een stedelijke regio opzadelen met verantwoordelijkheid voor alles, inclusief geoormerkt cultuurgeld van vele tientallen miljoenen per stad, dan krijg je gegarandeerd gedoe.
Grote vraag is vooral: wat doe je met de dure bovenregionale dingen, zoals festivals, die nooit uit het budget van een stad kunnen worden betaald? Hoe weeg je die belangen af? Nu heb ik al eerder aangegeven dat politici, zeker die in de lokale politiek, snel kunnen leren, en nog sneller kunnen schakelen. Ik zou het vertrouwen voorop willen stellen.
Arts Council
En dan nog wat. Nog onder de vorige minister, Jet Bussemaker, circuleerde er een discussiestuk op het ministerie dat een nog grotere revolutie in zich borg. Heel erg kort samengevat onderzoekt dat stuk (in mijn bezit), geschreven door een ambtenaar die er inmiddels vertrokken is, de mogelijkheid om in Nederland een eigen Arts Council op te zetten. Zo’n ‘Kunstraad’ zou het hele landelijke budget te verdelen krijgen, volgens zelf vast te stellen criteria en procedures. Zo’n Raad zou dus ook niet meer vast hoeven te houden aan de vierjaarlijkse kunstenplannen, met de vierjaarlijkse hoepelspringacties van kunstinstellingen om te voldoen aan weer de zoveelste uitgangspuntennotitie van de zoveelste minister of staatssecretaris. De politiek zou nog slechts gaan over het totaalbudget, de rest zou dus aan die Raad zijn, en de stedelijke overheden.
Zo’n move om de bureaucratie en ongewenste politieke inmenging te omzeilen, waar we de komende maanden vast weer prachtige voorbeelden van gaan zien: ik zou ervoor tekenen. Mits je natuurlijk zo’n landelijke Raad anders bezet dan de afgelopen jaren is gebeurd, met opvallend veel vrienden van een zeker mecenaat in de gelederen. Maar goed: met meer zeggenschap voor de regio hebben de lokale overheden zo een paar solidaire tractoren geregeld om dat eventueel recht te zetten.
Er moet iets gebeuren. Niet voor niets zei de zelfde Raad die nu zo raar bezig is het drie jaar geleden zelf nog: ‘Cultuurbeleid is zoeken, uitvinden, vergeten en weer opnieuw uitvinden. Een betekenisvolle dialoog tussen gemeenten, provincies én het Rijk komt incidenteel voor. Overheden leren daardoor weinig van elkaar, en van zichzelf.’