Een Saoedische prins betaalt 450 miljoen dollar voor een matig schilderij van Leonardo da Vinci; een Nederlandse politicus looft een kratje bier uit voor een nieuwe compositie. In een notendop vangen deze twee uitersten onze huidige omgang met cultuur. De totale minachting enerzijds en de onvoorstelbare overwaardering anderzijds zijn twee kanten van dezelfde medaille. We beoordelen kunst niet om haar intrinsieke, maar om haar economische waarde. Het doet er niet toe of de prins het schilderij mooi vindt, het is slechts een trofee, zoals de politicus componeren beschouwt als een onbeduidende hobby.
Jacqueline Oskamp signaleert ditzelfde verschijnsel in haar boek Opslaan en vernietigen, dat onlangs verscheen bij uitgeverij Ambo|Anthos. Hierin uit zij haar verontwaardiging over de dreigende teloorgang van drie belangrijke Nederlandse muziekarchieven. In 2011 schrapte staatssecretaris Halbe Zijlstra de overheidssubsidie aan Muziekcentrum Nederland (MCN); het Nationaal Muziekinstituut (NMI) en de bibliotheek van het Muziekcentrum van de Omroep (MCO).
Niet sexy
Dit was een van de maatregelen waarmee het Kabinet-Rutte I veertig procent bezuinigde op het budget voor podiumkunsten. De ongekend rigoureuze korting was een knieval voor gedoogpartner PVV, wier leider de kunsten had gebombardeerd tot ‘linkse hobby’. Zijlstra op zijn beurt sprak van ‘subsidieslurpers’. De cultuursector zou te veel ‘met zijn hand naar Den Haag en met zijn rug naar het publiek’ staan. Dit populistische beeld ging er bij het grote publiek in als koek. Zo werd een serieus debat over het belang van kunst en de taak van de overheid daarin vermeden.
In de algehele ontzetting over de draconische bezuinigingen sneeuwde het lot van de archieven een beetje onder. Weliswaar gold behoud van ‘cultureel erfgoed’ als top prioriteit, maar de Canon van Nederland bevat niet één componist. De aantrekkingskracht van een in kilometers materiaal vervat muzikaal geheugen bleek gering. Klassieke muziek kampt toch al met een imagoprobleem, stelt Oskamp. Die is simpelweg niet sexy, om haar woorden te parafraseren.
Sterfhuisconstructie
Dat de archieven van MCN, NMI en MCO uiteindelijk ontsnapten aan de papierversnipperaar is te danken aan onvermoeibaar lobbywerk van direct betrokkenen. Het MCN-materiaal over naoorlogse Nederlandse componisten vond onderdak bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam. De zeer diverse NMI-collectie – van vooroorlogse Nederlandse componisten tot betekende partituren van Willem Mengelberg – verhuisde naar het Haags Gemeentearchief. Het MCO, met unieke handschriften van zowel lichte als klassieke muziek, bleef op zijn eigen plek in Hilversum. De inventaris wordt gecatalogiseerd en deels gedigitaliseerd. Vanaf 2020 stelt de Gemeente Hilversum zich garant voor de exploitatie.
Of de redding definitief is zal nog moeten blijken, betoogt Oskamp. De collecties worden niet meer geactualiseerd en zijn bovendien zo weggestopt dat slechts doorgewinterde professionals ze weten te vinden. Voorlopig kunnen onderzoekers nog putten uit de specialistische kennis van de vroegere beheerders, maar die verdwijnen gaandeweg uit beeld. Wanneer de archieven opnieuw beoordeeld worden naar bezoekersaantallen, ‘zal de uitkomst fataal zijn. Deze zogenoemde oplossing lijkt een sterfhuisconstructie’.
Functioneel geheugen
Toch zijn archieven van wezensbelang voor een goed begrip van onze cultuur, schrijft Oskamp. Zij citeert met instemming de Duitse wetenschapper Aleida Assmann, die de term ‘cultureel geheugen’ muntte. Assmann maakt hierbij onderscheid tussen een ‘functioneel’ en een ‘opslaggeheugen’. Het functionele geheugen put uit een collectief bewustzijn van een gedeeld verleden, zowel immaterieel (herinneringen) als materieel (standbeelden, herdenkingsplaatsen). Dit functionele geheugen hebben wij actief paraat, op basis hiervan creëren wij een gemeenschappelijke identiteit. Daarnaast is er een enorm reservoir aan passieve kennis die ogenschijnlijk niet ter zake doet en onbenut blijft.
Maar omdat wij ons steeds anders tot elkaar en tot het verleden verhouden, wisselt voortdurend het perspectief. Wat wij nu volkomen onbelangrijk achten, blijkt over 40 jaar onmisbare informatie; elke tijd kent immers zijn eigen prioriteiten en invalshoeken. Juist vanwege hun wezenskenmerk – ‘het grote perspectief’ – mogen archieven nooit geofferd worden aan de waan van de dag. Dezelfde documenten kunnen toekomstige generaties tot nieuwe inzichten brengen. Zo toonde archiefonderzoek van verschillende musicologen aan dat Nederland al lang vóór de ‘Notenkrakers’ openstond voor moderne muziek.
Van verheffingsideaal naar rendementsdenken
At Opslaan en vernietigen tracht Oskamp ook te formuleren waaróm de kunsten tegenwoordig zo ondergewaardeerd worden. Het socialistische verheffingsideaal maakte vanaf pakweg de jaren negentig plaats voor een toenemend cultuurrelativisme. Hoge en lage kunst werden elkaars gelijke; premier Rutte bewierookt zowel ‘de Toppers’ als het Koninklijk Concertgebouworkest. Tegelijkertijd vatte de gedachte post dat kunstenaars ‘hun eigen broek moeten ophouden’. Dat dit rendementsdenken haaks staat op de alledaagse werkelijkheid waarin particulieren noch bedrijven gulle gevers blijken, werd gemakshalve vergeten.
Oskamp noemt hiernaast de teloorgang van aloude instituties en de opkomst van minderheidsgroepen, die elk hun eigen identiteit formuleren. Dit staat haaks op de conservering van wat gezien wordt als een fossiel verleden. Papieren archieven spreken bovendien niet tot de verbeelding van de moderne mens, die vooral uit is op beleving. Misschien kunnen de instellingen zich omvormen tot musea en bezoekers een zintuiglijke ervaring bieden, oppert Oskamp.
Zindering
Zelf voelde ze een zindering toen ze in het NMI een handgeschreven compositie van de jonge Mozart vasthield. Juist hierin schuilt de kracht van archieven: een gedigitaliseerde brief of partituur blijft immers een kopie. Bovendien verandert de digitale technologie voortdurend, terwijl papier – mits goed geconserveerd – duizenden jaren meegaat. Hoewel Oskamp niet pleit voor behoud van elk bonnetje of kattebelletje doet zij een dringende beroep op de overheid ons immateriële erfgoed te beschermen.
‘Is de Nederlandse muziek levensvatbaar zonder geschiedenis?’, vraagt zij retorisch. Het antwoord van bovengenoemde VVD-politicus laat zich raden: het zal hem worst zijn. En precies daarin ligt het probleem, concludeert Oskamp in een raak maar schrijnend citaat van Elie Wiesel. ‘Het tegengestelde van cultuur, schoonheid, edelmoedigheid is onverschilligheid, dat is de vijand.’
Onverschilligheid
Van onverschilligheid kun je Oskamp niet betichten. In haar ijver het belang van overheidssubsidies te onderstrepen voert zij echter een wat wijdlopig betoog. Hierdoor raken de muziekarchieven geregeld uit beeld en beziet zij sommige zaken door een gekleurde bril. Zo zou de muziekwereld te klein zijn om vriendjespolitiek te bedrijven aangezien iedereen elkaar op de vingers kijkt.
Dit gaat voorbij aan de vele controverses rond het Fonds voor de Podiumkunsten. Deze instelling kreeg vaak het verwijt modernistische componisten te bevoordelen ten opzichte van hun meer behoudende collega’s. Bewezen zijn die malversaties niet, maar de – op archiefonderzoek gebaseerde (!) – cijfers wijzen wel in die richting.
Opslaan en vernietigen is een terecht pleidooi voor structurele ondersteuning van de archieven van MCN, NMI en MCO. De boodschap was wellicht krachtiger overgekomen in een essay, maar hopelijk blijkt zij niet aan dovemansoren gericht. – Anders moeten we op zoek naar een Saoedische prins.
Oskamp, J. (2017) Opslaan en vernietigen Amsterdam: Ambo|Anthos. Paperback, 159 pagina’s Prijs: € 20,-
In 2016 publiceerde Oskamp Een behoorlijk kabaal, een literatuurstudie van het Nederlandse muziekleven. Lees here mijn bespreking.
Gedegen, goed geschreven en genuanceerde recensie van een ter zake kundige auteur. Mijn complimenten!
Dank!
Comments are closed.