‘Dit was eigenlijk een mixtape,’ zegt Yassine Boussaid, zaterdag 9 april 2016 na afloop van zijn concert, ‘zoals mijn neef me vroeger meegaf, voor de lange terugweg van Marokko naar Amsterdam.’ Yassine is de zakelijk leider van het Amsterdams Andalusisch Orkest (AAO). Samen met artistiek leider Mohamed Chairi en regisseur-schrijver Mohamed Aadroun zet hij in moordend tempo concerten in elkaar die met niets op de Nederlandse podia te vergelijken zijn. Die zaterdag, in een stampvol Podium Mozaïek, was het dus een mixtape: iconen uit de Maghreb, muziek uit de jaren tachtig en zeventig en nog verder terug, nagespeeld door het orkest met gastzangers in al die verschillende stijlen.
Het AAO hoort intussen bij Amsterdam zoals die lange autoreizen naar Marokko en terug ook al helemaal deel uitmaken van het collectieve geheugen van deze stad. Of je ze nou zelf hebt meegemaakt of niet, je ziet het voor je: de zwaarbeladen auto, eindeloze uren op de snelweg, het cassettedeck op 10 en achterin jongens zoals Yassine, gehypnotiseerd door de liedjes en fantaserend over de kapsels en de kledingstijl van de zangers, de studio’s waarin de muziek werd opgenomen, de straten buiten, de wereld er omheen.
Maison de thé
Die wereld wordt op deze avond uitgepakt. Van het podium is een theehuis gemaakt, de barkeeper draagt een zwart strikje, op tafels staan bordspelletjes en op het grote scherm speelt Marokko tegen Portugal op het WK van 1986: 3-1. ‘Toen hadden we wereldkampioen moeten worden!’ De voetballers, in het rood, zijn stijlvol, technisch virtuoos, hard als het moet – net als de jongens op het podium vanavond, die ons de klassiekers presenteren als polaroids uit roemruchte tijden. Foto’s en nostalgische video’s brengen de sfeer terug van Tetouan, Granada, Casablanca – een vertellersstem neemt ons mee door vervlogen straten.
Karima al Fillali, in een lange zwarte jurk, opent met een van die gedragen ballades van de legendarische Oum Kaltoum. De magiër Imad Nouinou op keyboard, alleen ondersteund door viool en percussie, speelt een heel orkest tevoorschijn, met van die zwiepende unisono uithalen van laag naar hoog en weer terug die je hart optillen tot het in je keel zit. Levensgroot op het achterdoek nagetekend kijkt de nachtegaal van het Midden-Oosten streng uit over het publiek van hoofddoekjes en hipsters, meezingende meisjes en hun zachtjes meeknikkende ouders.
Daarna een liefdesliedje van Cheb Hasni, de Algerijnse rai-zanger die in 1994 werd vermoord omdat hij zong over alcohol, sex en drugs. Anas Soudfa, helemaal nineties, met ruitjeshemd en hoog opgetrokken spijkerbroek, roept Haiwa! en het publiek pakt het ritme op, uitbundig klappend met de vlakke handen. Klappen tegen de weemoed in, want weinig feestmuziek is zo tragisch als de rai sinds de donkere jaren negentig van Algerije.
Favoris
Mijn eigen favoriet is Abdel Attahiri, een jongen uit Amsterdam-Noord met de stem van een Marokkaanse Hazes. Hij neemt ons mee naar het Parijs van de jaren vijftig, waar de Algerijnse chaâbi-zanger Dahmane el Harrachi, zoon van een muezzin uit Khenchla, furore maakte met opzwepende songs – voor onze ogen transformeert de theaterzaal tot iets tussen een klassiek concert en een bruiloftsfeest, de remmen zijn los maar het muzikale niveau blijft onverminderd hoog.
De enige erfgenaam van Abdessadeq Chekara, de zanger en oud-speler die tot zijn dood in 1998 zorgde voor de herontdekking van de Arabisch-Andalusische muziek, is zijn neef Rida – en die woont in Utrecht. Vanavond, in djellaba, met rode fez en gele schoenen, verandert hij van een knoestige Marokkaan die je op straat zomaar voorbij zou lopen in een glaszuiver zingende publieksmenner. Er kan geen lachje af maar de muziek komt uit zijn tenen. De eeuwenoude maar springlevende muziek, waarmee dit orkest, opgegroeid in Amsterdam-West en dagelijks aan het studeren op composities waar nauwelijks iets van op papier is overgeleverd, iets opdiept uit de herinneringen van hun ouders en grootouders en teruggeeft aan Amsterdam – een van die talrijke steden in West-Europa waar het Andalusische erfgoed is binnen gewaaid.
Cheb Chaled
We horen nog flamenco van Paco de Lucia, het bikkelharde loutar-spel dat hoort bij de Atlas-legende Mohamed Rouicha, en de tranceante harmonieën van Nass el Ghiwane, ooit bekend als de Stones van Marokko. Dan verlaat het orkest onder gejuich en gejoel het podium. Michel Knoppel, de stille zwarte barkeeper met het strikje, loopt naar voren en begint op te ruimen. De eerste bezoekers maken aanstalten de tribune te verlaten, als hij een muziekdoos opent, daar een sopraansax uithaalt en begint te spelen, heupwiegend en verleidelijk. Daar is het orkest alweer. Alle zangers nu op een rij, de finale is de klassieker Abdelkader, beroemd in de versie van Cheb Khaled. Abdel Attahiri en Rida Chekara stijgen er bovenuit, het publiek staat op de banken: een mixtape van allure was het, de kilometers en decennia zijn omgevlogen, Andalusië is Amsterdam en Amsterdam is Andalusië.