ER wordt al weken reikhalzend naar uitgekeken: De Nacht van de Poëzie. Volgende maand is het weer zover, en verzamelen dichters en publiek zich voor de vierendertigste keer rondom het podium voor een nacht lang luisteren naar verzen en muziek. Vaste presentator Piet Piryns, inmiddels vergroeid met het evenement, blikt vast terug en vooruit.
Hij weet het nog goed, zijn eerste Nacht. De Belgische journalist en schrijver Piet Piryns, inmiddels al jaren een vertrouwd gezicht, presenteerde voor de eerste keer De Nacht van de Poëzie, samen met Geertjan Lubberhuizen. 1984 was het, en de Nacht beleefde in Utrecht zijn vierde editie. ‘Het was een tamelijk memorabele avond. Ik kan mij nog goed de controverse herinneren rondom Willem Frederik Hermans. Hij was net op bezoek geweest in Zuid-Afrika, waar toen nog Apartheid heerste. Zijn geplande optreden leverde dreigementen en protesten op van de Surinaamse dichter Julian With, die bereid was met Hermans op de vuist te gaan. Het gaf een schandaal. Uiteindelijk trok Hermans zich terug. Dat schandaal overschaduwde de Nacht.’
Totale chaos
Vergeleken bij de Nacht van de Poëzie in Brussel, waar het Utrechtse initiatief van was afgeleid, was dat relletje trouwens nog heel mild, lacht Piryns. ‘In Brussel ontaardde het in een totale chaos: mensen werden niet betaald, dronken dichters tuimelden van het podium, de sterkste man van Gent trad op – het evenement was eigenlijk meer een soort circus dan een dichtersavond. In Vlaanderen was de Nacht een stille dood gestorven. Maar vanwege de reputatie van de Brusselse variant hadden bij de eerste Nederlandse edities sommige dichters aversie om te komen.’
‘Iemand bij wie het lang heeft geduurd voordat die zich liet overhalen, was bijvoorbeeld Lucebert. Daar heeft Anneke van Dijk, de ‘moeder van de Nacht’, erg haar best voor moeten doen. Luceberts optreden was heel bijzonder. Hij is toch niet de meest toegankelijke dichter en hij schreef geen anekdotische poëzie, om het zacht uit te drukken. Hij stond daar als de Griekse redenaar Demosthenes voor te dragen. Dat zijn onvergetelijke momenten.’
Toverheks
Hugo Claus, Rutger Kopland, Antjie Krog, Hans Faverey, Gerrit Kouwenaar – alle groten hebben opgetreden op de Nacht van de Poëzie. Fritzi Harmsen van Beek kwam één keer en stond stijf van de zenuwen en de drank als een soort toverheks op het podium. Remco Campert nam er roerend afscheid van zijn publiek, en Annie M.G. Schmidt, die al bijna blind was, las voor met een speciale kijker op haar bril. ‘Je kunt je afvragen of je sommigen er wel een plezier mee deed,’ weifelt Piryns. ‘Er zijn dichters die er op een podium niets van terechtbrengen. Claus of Kopland konden bij wijze van spreken een telefoonboek voorlezen en dan was het nog prachtig, maar anderen hebben op dat podium eigenlijk niets te zoeken.’
De Nacht van de Poëzie biedt altijd een mengeling van gevestigde dichters en nieuw talent. Aankomende editie komen onder veel anderen Charles Ducal, die Dichter des Vaderlands was in België, Anna Enquist, Joke van Leeuwen en Charlotte Van den Broeck, de Vlaamse dichteres die vorig jaar afsloot en volgens traditie dus dit jaar als eerste het podium mag betreden. Gemiddeld mogen schrijvers niet vaker dan eens in de drie jaar optreden, en hoewel er geen apothekersweegschaal aan te pas komt, wordt er toch enigszins op gelet dat er niet alleen maar mannen op het podium staan en dat ook de Vlaamse poëzie aan bod komt. ‘Verder kijken we naar de afwisseling tussen allegro en andante. Er mag gelachen worden. Iemand als Jules Deelder vind ik bijvoorbeeld geen topdichter, maar wel geweldig om mee te maken. Maar het moeten niet allemáál podiumtijgers zijn.’
Schermutselingen
De Nacht van de Poëzie heeft zich altijd weinig aangetrokken van dominante stromingen of, zoals Piryns dat noemt, de dichterlijke Hoekse en Kabeljauwse twisten van de ‘poëziepolitie’: critici die een heel duidelijke definitie hebben over wat wel of geen goede poëzie is. Evenmin heeft het evenement de functie van laboratorium. Toch zie je in de brede programmering tijdsbeelden terug. ‘Zo stonden bij ons de Maximalen op het podium, en de Nieuwe Wilden, rond Elly de Waard, en later allerlei postmodern gedoe waar je nu ook niets meer van hoort.’
In de foyer spelen zich weleens schermutselingen af tussen dichters, vervolgt de presentator. ‘Maar ik heb maar één incident op het podium meegemaakt, midden jaren negentig, toen Serge van Duijnhoven en Olaf Zwetsloot het podium op sprongen en begonnen te scanderen: “Wij willen de jonge dichters!” Zij hadden namelijk uitgerekend dat de gemiddelde leeftijd van de optredende dichters 53 jaar was of zoiets. Ze wilden alleen hun eigen generatie. Tja, die moet je dan even laten uitrazen.’
Duelleren
Vroeger werd er rekening gehouden met wie er wel een drankje lustten – sommigen konden beter niet na elven worden geprogrammeerd, want dan was de kans groot dat ze dronken waren. Met vertaler August Willemsen of dichter Jean Pierre Rawie was het bijvoorbeeld vaak raak. Piryns herinnert zich nog een Nacht waarop beide aanwezig waren. ‘Die oude August had net een tijd droog gestaan en zette het die avond op een zuipen, terwijl Jean Pierre voortdurend riep: “Zullen wij duelleren! Kiest uw wapens, kiest uw secondanten!” Het was altijd leuk achter de schermen.’ Ook Remco Campert en Gerrit Kouwenaar kregen het na het nuttigen van de nodige flessen rode wijn een keer met elkaar aan de stok. ‘Ze waren allebei al heel oud, Campert 75 denk ik, en Kouwenaar was 80. Die zat Campert te verwijten: “Je bent een luie donder, met je stukjes in de Volkskrant. Je moet weer eens aan het werk en een gedicht schrijven!’
Vroeg naar bed
Maar voor dronken dichters moet je tegenwoordig niet meer in Utrecht zijn, verzucht Piryns. ‘Er wordt veel minder gedronken dan vroeger, dat is een teken des tijds. Ook willen dichters tegenwoordig vroeg naar bed. Jules Deelder wilde vorig jaar niet later optreden dan elf uur. En zo zijn er meer. Komaan zeg, we kunnen nu eenmaal niet iedereen tussen acht en negen uur plaatsen. Wat een suffe bende, denk je dan.’
Tja, ook dichters worden nu eenmaal ouder. En gaan dood. ‘Wat een geluk dat Wim Brands in 2014 nog heeft opgetreden en vorig jaar verslag heeft gedaan. En Rogi Wieg wilde per se vorig jaar nog op de Nacht te zien zijn met een voordracht, die we eerder bij hem thuis opnamen omdat hij wist dat hij dat niet meer ging halen doordat hij zijn leven ging beëindigen. Zwagerman wilden we ook vragen, maar die wilde liever nog een jaar wachten, omdat hij dan met zijn nieuwe bundel kon komen. Achteraf denk je dan: shit. Er wordt te veel gestorven. De poëzie zelf is al heel vaak doodverklaard. Ik denk niet dat poëzie doodgaat, maar de dichters wel. En hoe.’
Rode Doos
Terwijl de gemiddelde dichtbundel een oplage van een paar honderd exemplaren haalt, is de Nacht van de Poëzie al bijna alle 34 jaar lang weken van tevoren uitverkocht. Tweeduizend mensen luisteren tot in de kleine uurtjes naar poëzie en muziek (de entr’actes) en trotseren de slaap. Vroegen de organisatoren zich na de vijfde Nacht nog af of ze ermee moesten stoppen, inmiddels weten ze dat er jaarlijks weer veel nieuwe aanwas en keuze is. En dan zijn er ook nog elk jaar veel dichters die zichzelf aandienen, merkt Piryns droogjes op. ‘Je krijgt een hoop gezeur aan je kop van allerlei mensen die vinden dat zij nu eindelijk aan de beurt zijn om op de Nacht te staan. Maar kinderen die vragen worden overgeslagen.’
In de periode dat Vredenburg werd verbouwd tot het huidige Tivoli-Vredenburg leek het bijna gedaan met de Nacht. In de zogenoemde ‘Rode Doos’, een tijdelijke concertzaal in Leidsche Rijn, bleek het concept absoluut niet te werken. Bezoekers konden niet gemakkelijk in en uit lopen – een vereiste tijdens zo’n lange avond –, er was niet die sfeer van de grote zaal van Vredenburg, waar na zo veel jaren de poëzie in de stenen en het hout was gedrongen. ‘In zekere zin is de door architect Herman Hertzberger ontworpen zaal het hoofdpersonage van de Nacht van de Poëzie. Godzijdank hebben ze die behouden.’
Ingmar Heytze en Vrouwkje Tuinman
In die Vredenburg-loze tijd namen Piet Piryns en zijn toenmalige co-presentator Menno Wigman afscheid – in de nieuwe vorm zagen zij het niet zitten –, en werd besloten dat het allemaal anders moest: het concept was te ouderwets, het moest dynamischer en multidisciplinair. Wat Piryns betreft is het te danken aan Ingmar Heytze en Vrouwkje Tuinman, die zich sterk maakten voor de Nacht van de Poëzie, dat het evenement heeft overleefd. Uiteindelijk kon het terugkeren naar die speciale zaal in Vredenburg, de enige zaal waar dit festijn kan plaatsvinden. ‘Toen is De Nacht als een feniks uit de as herrezen.’
Daarmee keerde ook Piryns terug op het podium, en werden de ideeën om het concept wat op te pimpen overboord gegooid. Bij voetbal zet je nu eenmaal ook niet ineens zes man in de spits. De formule is gewoon goed zoals die is, en het luisteren naar dichters op het podium voegt echt iets toe aan de ervaring van poëzie. ‘Het is mij zelf geregeld overkomen dat gedichten die me op papier niets deden, mij plotseling veel duidelijker werden toen ik de stem van de dichter erbij hoorde,’ aldus Piryns. ‘Als ik de poëzie van Leonard Nolens lees, hoor ik innerlijk altijd zijn stem. Het gekke is: als je diezelfde gedichten laat voordragen door een acteur, is het niets meer. We hebben dat weleens geprobeerd, maar dat lukte niet. De stem van de dichter is als zijn handschrift.’
De Nacht van de Poëzie, 17 september van 20.00 tot ongeveer 3.00, TivoliVredenburg, Utrecht.
Dit interview verscheen eerder in poëzietijdschrift Awater, een uitgave van de Poëzieclub.