Voor wie graag in de buurt van kunst verkeert, is de politiek er weer wat leuker op geworden, sinds 15 maart. Sinds de verkiezingen van 2017 zit Thierry Baudet in de Tweede Kamer. Thierry Baudet weet veel over kunst, vindt hij, en dat zullen we gaan weten, ook.
Thierry Baudet is zelfs het beste wat de kunst in deze tijd kan overkomen. We vergeten voor het gemak even die gênante uitglijder tijdens zijn maidenspeech in de Kamer, toen hij de achterkant van het potje prozac aan bleek te zien voor écht Latijn. Laten we ons liever concentreren op zijn aanval op het Stedelijk Museum van Amsterdam, afgelopen week. Wie wil nagenieten, Radio 1 heeft het stukje bewaard. Baudet heeft echter een groter probleem, waar hij nog wel wat aan moet doen, wil hij niet voor eeuwig geridiculiseerd in de geschiedenis achterblijven. Dat heeft alles met zijn opleiding te maken.
Propaganda
Politicus Baudet stelt dat het Amsterdamse Stedelijk Museum linkse propaganda bedrijft door een vijftal wisseltentoonstellingen in één van de zalen. Wisseltentoonstellingen waarin kunstenaars gevraagd wordt te reflecteren op vluchtelingen en populisme.
Beatrix Ruf, directeur van het Stedelijk Museum, ging volgens Baudet te ver. De Volkskrant had van haar de uitspraak opgetekend dat ze de noodzaak tot deze serie tentoonstellingen extra gewaar werd na het tv-debat tussen Wilders en Rutte. Ik citeer: ‘Ik hoop dat de ervaringen die bezoekers in deze tentoonstellingen opdoen, meer complexe gedachten tot gevolg hebben. Dat we als museum kunnen activeren dat er andere dingen zijn waarover ook moet worden nagedacht in deze tijd. Willen we de verworvenheden opgeven die de Verlichting heeft gebracht? En humaniteit, democratie, vrijheid, zaken waar we trots op zijn?’
Complexe gedachten
De VVD heeft bij de aanval op de kunsten nooit inhoudelijk stelling genomen. Als VVD’ers al vinden dat alle kunstenaars links zijn, zullen ze dat nooit hardop zeggen. Logisch, want wat moet je anders met je kunstcollectie, je jaarlijkse bezoekjes aan de TEFAF en je vrijkaartjes voor het Guggenheim in Bilbao of de Biënnale van Venetië? In zijn wijsheid stelt de VVD dat slechts kunstsubsidies een linkse hobby zijn, en niet per se de kunst zelf. Zoals de PVV stelt dat de islam een foute hobby is, maar islamieten best kunnen deugen.
Zo niet Baudet. Volgens Baudet is de kunst die in musea als het Stedelijk wordt getoond zonder uitzondering links. Want abstract expressionistisch en niet realistisch. En hier wordt het dus interessant. Volgens Baudet onderdrukken en negeren musea als het Stedelijk bewust de realistische kunst waar heel Nederland naar zou smachten. Kunst met een begin, midden en eind, muziekstukken met normale melodietjes en toneelstukken met een kloppend decor.
Ontaarde kunst
Wie zich daartegen verzet, belandt onmiddellijk in een hele serie Godwins, waardoor Baudet dat debat dus bij voorbaat wint. Niet helemaal onlogisch overigens, dat het debat tussen realisten en abstrakten in nazi’s vastloopt. De nazi’s, maar ook engerds als Stalin en Mussolini schreven realistische, herkenbare, larger than life kunst voor. Als reactie op de gruwelen van de tweede wereldoorlog werd zulk voorgeschreven realisme in de ban gedaan door kunstcritici, -kenners en -verzamelaars. Realisme was fouter in de oorlog dan de Telegraaf, dus daar wilde je niet mee gezien worden.
Ik spreek me even niet uit over de vraag of een herwaardering van het realisme in de kunst nodig of gewenst is. Ik vind wel dat het goed zou zijn wanneer Baudet de kans had gegrepen om te vertellen wat hem zo aantrekt in realistische kunst en 19de eeuwse neoklassieke architectuur. En dan bedoel ik dat hij vertelt over zijn smaak, zonder te vervallen in zijn politieke calimeroverhaal over achtergestelde en ontaarde kunst.
Zo’n verhaal over smaak en niet over politieke kleur van de kunst is natuurlijk best lastig. Want Baudet kan zich daarmee niet anders profileren dan als iemand die achteruit wil kijken. Dat gaat in tegen elke economische, culturele en sociale eigenschap van een samenleving. Wie daar meer over wil weten kan zich verdiepen in het werk van een andere Franse wijsgeer, de socioloog Pierre Bourdieu.
Bourdieu stelt dat mensen kunst en smaak zien als onderscheidend middel. Het zo opgebouwde culturele kapitaal is een manier om maatschappelijk te klimmen. Zo treed je toe tot een elite en houd je je boven de massa verheven. Elke keer als die massa je inhaalt zorg je voor een nieuw onderscheidend cultureel kapitaal, waardoor de massa weer op achterstand komt. Binnen die massa is verzet tegen de elite van mensen die vooral graag zelf elite willen zijn. Baudet verzet zich tegen de elite die volgens hem realistische kunst als minderwaardig ziet. Hij wil graag zelf een nieuwe elite vormen waarin realisme du bon ton is.
De werkelijke reden ligt in Rotterdam
In de wereld van de wetenschap is er echter meer aan de hand. Vaak blijkt dat banaler dan de wetenschap zelf: conflicterende ego’s, carrières, reputaties. En dan zien we opeens waar Baudets kunstopvatting werkelijk vandaan komt: de Leidse faculteit der rechtsgeleerdheid. Die heeft in juridische kringen jarenlang het onderspit moeten delven tegenover de modernere juristenopleidingen in Amsterdam, maar vooral Rotterdam.
Daar, aan de Erasmusuniversiteit, ontstond in de jaren zestig een nieuwe rechtenfaculteit, onder leiding van niemand minder dan Piet Sanders. Leiden, het conservatieve bolwerk aan de oudste universiteit van Nederland, had het nakijken. Haat groeide. Jaloezie ook. En dat ging niet alleen over studentenaantallen, publicaties en gebouwen, maar ook over kunst. En dus over personen. Piet Sanders was een hele grote.
Piet Sanders was namelijk kunstverzamelaar. Niet zo’n kleintje ook. Sterker nog: zonder Piet Sanders waren de muren van Boymans, Kröller Muller en vooral het Stedelijk Museum in Amsterdam kaal gebleven. Hij zat aan tafel met hongerige kunstenaars die mede dankzij hem wereldberoemd werden. Sanders was een advocaat die hoogleraar werd en een tamelijk progressieve rechtenfaculteit stichtte in de meest vooruitstrevende stad van Nederland. En hij zat dus in de aankoopcommissie van het Stedelijk. Zijn nageslacht en familie is al even actief in de kunst.
Nieuwe adel
Het Sanders-geslacht komt het dichtst bij wat je in Nederland de nieuwe adel zou kunnen noemen. Geen snoevers, maar boven de politiek verheven mensen die links en rechts evenveel respect hebben vergaard. Elite naar oud-Hollands model. Denk: KF Hein, Fentener van Vlissingen. Mensen die in de handel zitten en die snappen dat Nederland te klein is en te weinig eigen grondstoffen heeft om zich grenzen te kunnen permitteren.
Zo’n moderne adel bekleedt een erepositie die de conservatieve krabbelaars in Leiden nog niet voor elkaar gekregen hebben. Die wrok zit diep en zal bij elke borrel voor oprispingen zorgen. Cliteur, die eerder een andere culturele blindganger als Ashfin Elian de wereld in schopte, zit vol bitterheid jegens de linkse jongens in Rotterdam, die inmiddels al lang niet zo links meer zijn.
Wat heeft Leiden nog? Wat columns in opiniebladen, en nu een politieke partij, geleid door een mooi jongetje sine nobilitate, zoals dat in goed Engels heet. Wij zouden zeggen: zonder titel, iets waarmee Baudet zich gelijkgeschakeld weet met veel van de moderne kunstwerken die hij zo verfoeit.
Baudet is dus een volbloed snob. En dat komt door Leiden. Wie onderwijst hem in de hogere kunsten?