Danez Smith is me er eentje. Of eigenlijk twee, want de Amerikaanse dichter laat zich graag aanspreken in de genderneutrale, of liever gezegd genderplurale meervoudsvorm. Een aanspreekvorm die in het Nederlands nog niet erg ingeburgerd is, en dus door iedereen vermeden wordt. Donderdagavond 31 mei in het voormalige ro theater, nu Theater Rotterdam – Witte de With, viel rond het optreden van de jonge Amerikaan geen enkel persoonlijk voornaamwoord.
Wat niet wegneemt dat Danez Smith diepe indruk maakte tijdens Poetry. Je zou ze al kunnen kennen van YouTube, de voor uitzinnige toeschouwers uitgesproken zinnen van Dear White America, maar live is het toch echt andere koek. Smith heeft een charmant voorkomen, een fluwelen stem, maar kan tegelijk tekeergaan als een methodistische prediker.
Harnas
En dat allemaal zonder mensen echt tegen zich in het harnas te werken, althans, hier te lande, tijdens een internationaal gerenommeerd poëziefestival als Poetry International. Het publiek was vooral diep onder de indruk. Wat een performance, wat een présence, wat een taal. En ja, het is allemaal waar wat Danez zegt.
Dean Bowen, een van de genomineerden voor de C. Buddinghprijs voor het beste debuut van het afgelopen jaar, toont zich in veel opzichten geestverwant aan Danez Smith. Zijn zwarte identiteit is net als bij Smith essentieel. Zijn teksten overtuigen en, hoe zacht hij ook kan klinken, er schuilt een mooi gevaar in zijn voordracht. Bowen kan uithalen, en dat deed hij, brullend en voorbij het katheder op de zaal af bewegend. Theatraal en effectief, al zal het bij herhaling natuurlijk een trucje kunnen worden. Mensen gaan er dan op rekenen.
Babylijk
Stevige effecten, maar dan van een heel andere orde, zitten er in het werk van de Mexicaanse dichter Alí Calderón. Hij groeide op en leeft nog steeds in een door drugskartels en corruptie verscheurd Mexico. Het levert hem een fascinatie op met de gruwelbeelden die elke dag in de krant en op de tv te zien zijn. Hij weet die ook in zijn werk treffend te beschrijven. Zo heftig ook, dat interviewster en presentator Janita Monna het te kwaad kreeg bij het voorlezen van een gedicht dat eindigt met een rottend babylijk.
Is het allemaal realisme, identiteit en kommer en kwel op zo’n avond? Verre van, kan ik u geruststellen. Het zinderde in het theater, en dat kwam niet alleen door de subtropische temperatuur. Zoveel totaal verschillende dichtwerken, zoveel totaal verschillende dichters, van de fluisterende Ida Börjel uit Zweden, tot de biologisch/fysische hemelbestorming van de Canadees Christian Bök.
Bacterie
Zijn magnum opus is een reis door sterren en micro-organismen, omvat alles en is toch amusant, niet alleen voor fans van Star Trek. Nu werkt hij aan een bacterie, die geïmplanteerd werd met DNA, gebouwd op basis van een van zijn gedichten. De bacterie bestaat, blijkt resistent, muteert niet en zal zonder al te veel moeite het einde van de menselijke beschaving overleven. Dat is een lot dat menig dichter zich zou wensen. Hem is het gelukt.
Dat tot nu toe in dit artikel drie mannen, één vrouw en één multigender voorkwamen, doet geen recht aan de samenstelling van het festival. Het doet ook geen recht aan het feit dat in de dichtkunst, althans in Nederland, de vrouwen domineren. Janita Monna, die de traditionele Staat van de Poëzie uitsprak, stelde dat het glazen plafond in de poëzie nu toch wel echt aan diggelen was. Van de afgelopen 10 winnaars van grote poëzieprijzen, waren er zes vrouw, en vier man.
Zeven
Met de prijs voor Radna Fabias is het staatje nog beter geworden: 7 op 11. Van de vier genomineerde dichters viel zij het meest op door haar persoonlijke stijl, die op een verrassende manier schuurde en streelde, zonder de grote vragen uit de weg te gaan. Een droomdebuut zou je kunnen zeggen. De jury, bestaande uit Jeroen Dera, Charlotte van den Broeck en Antoine de Kom had er in ieder geval mooie woorden voor:
‘Habitus zindert. Het is moeilijk te zeggen wat het meest beklemt in deze bundel: het tropische eiland, het Nederlands waar de ik-figuur naartoe reist, of de categorieën die afkomst en bestemming projecteren op het lyrische ik. Fabias maakt deze beklemming voelbaar en tegelijkertijd gooit ze geijkte opposities als ‘wit’-‘zwart’, ‘man’-‘vrouw’, ‘ik’-‘ander’ open door ingenieus gebruik te maken van een cameramatige, maar uitgesproken lyrische stem die alle perspectieven opentrekt en het niet schuwt om zichzelf en de ander op het spel te zetten. Even kenmerkend als memorabel zijn daarbij de rauwe uithaal en de donker-humoristische toon. Fabias slaat ons herhaaldelijk, snijdt het beest open, durft te grossieren in ‘negers’ die obsolete witte afgietsels zijn. Deze poëzie is vlezig, goddelijk vunzig soms – en breekt de Hollandse dichtkunst weergaloos open, rekent af met het veilige vers.’