Nog voor de voorstelling begonnen is, monstert de Vlaamse acteur Jan Decleir het publiek. Met duistere blik kijkt hij de zaal in van Muziekgebouw aan het IJ, terwijl hij demonstratief zijn vingers kneedt. Hij lijkt zich al te verkneukelen op de show die hij straks in de rechtszaal ten beste zal geven. De minachting voor zijn beschuldigers druipt er vanaf. Landru, de ‘Blauwbaard van Parijs’ zou talloze vrouwen hebben verleid en vervolgens opgestookt in zijn kachel. ‘Maar waar zijn dan die bewijzen?!’, zal hij later vragen, zich verlustigend in de onkunde van zijn aanklagers.
Met Landru richt de Vlaamse componist Frederik Neyrinck (1985) zich opnieuw op een luguber, maar waargebeurd verhaal. Twee jaar geleden componeerde hij muziek bij de productie i c o n over de ‘onbekende van Seine’. Deze jonge vrouw werd eind negentiende eeuw dood uit de rivier opgevist. Haar dodenmasker toonde een gelukzalige glimlach, die leidde tot de wildste speculaties rond haar overlijden.
Stinkende rook
Het verhaal van Henri-Désiré Landru speelt in dezelfde tijd en hield de gemoederen eveneens danig bezig. Vanaf 1915 legde hij via krantenadvertenties, in de metro of op straat contact met alleenstaande vrouwen. Hij beloofde hun gouden bergen, troggelde hen geld af en nam hen mee naar zijn buiten in Gambais. – Waarna er nooit meer iets van de dames wordt vernomen.
De buren klagen over de stinkende rook die zijn schoorsteen uitspuugt, familie en bekenden zoeken vergeefs naar hun dierbaren. Het spoor loopt telkens dood bij Landru, maar de politie neemt de aanklachten niet serieus. Ze hebben midden in de Eerste Wereldoorlog wel wat anders aan hun hoofd, tenslotte.
Pas in 1921 wordt hij eindelijk opgepakt en voor de rechter gesleept. De welbespraakte Landru weet zijn proces tot een show te maken waarvan heel Parijs met volle teugen geniet. Hoewel er geen overtuigend bewijs gevonden wordt veroordeelt de jury hem uiteindelijk tot de doodstraf.
Bloeddorstige wellust
De ervaren Decleir is de ideale acteur om de macabere persoonlijkheid van Landru gestalte te geven. Met zijn Vlaamse tongval en verfijnde mimiek verbeeldt hij moeiteloos de bloeddorstige wellust die hem overvalt na zijn eerste moord, maar ook het genot waarmee hij zijn redenaarskunsten botviert op zijn ondervragers. Tot hilariteit van de bezoekers en genoegen van de kranten, die hun oplagen tot grote hoogten zien stijgen.
Waarom hij voor zijn geliefden een enkele reis naar Gambais kocht, maar een retourbiljet voor zichzelf? ‘Wel, het leek mij bijzonder onbeleefd een dame uit te nodigen en meteen ook haar vertrek te regelen.’ De vier blazers van I Solisti onderstrepen zijn wrange humor met kittige, over elkaar buitelende riedels.
Objectieve verteller en handelend personage
Landru schakelt voortdurend tussen documentair en beeldend theater. Decleir is zowel objectieve verteller als handelend personage. Ook de twee zangeressen uit het Vlaams Radiokoor nemen deel aan de handeling. De sopraan Kelly Poukens bekleedt de rol van Marie-Cathérine Rémy, de echtgenote van Landru. Doorheen de voorstelling smeekt zij hem steeds amechtiger meer tijd bij haar en hun vier kinderen door te brengen.
Jolien de Gendt klaagt Landru aan als zuster van een van de verdwenen vrouwen. Voorovergebogen spreekt zij haar beschuldigingen uit in een overmaatse microfoon. Korte plopjes van de basklarinet, glissandi van de trombone en snelle stoten van de trompet onderstrepen haar betoog. Even later zingt zij als Ferdinande een lofzang op Landru, die haar zo teder beminde. Haar pure sopraanstem wordt ingebed in een wiegende begeleiding: geen vuiltje aan de lucht.
Cartoonesk
De interactie tussen muziek en toneel verloopt gesmeerd en wordt ondersteund met filmbeelden. Prachtig is de opening, wanneer de sopranen in minimalistische herhalingen de telkens wisselende pseudoniemen van Landru opsommen. Deze namen dansen in blokletters in Art-Nouveaustijl over het beeld. Later schuift een schier eindeloze reeks damesportretten steeds verder in en over elkaar, tot ze oplossen in het niets.
De muziek van Neyrinck biedt een overvloed aan spitse, vrolijke motiefjes die van instrument naar instrument overspringen. Meer bespiegelende momenten worden begeleid met langgerekte, gedempte lijnen. De vaak cartooneske sfeer roept de muziek van Kurt Weill in herinnering, maar ook Stravinsky is nooit ver weg. Er zijn daarnaast opzwepende passages waarin zangeressen en ensemble elkaar naar de kroon steken in spitsvondige (poly)ritmiek.
Copy-paste
De uitvoering is uitmuntend, er is duidelijk veel tijd aan besteed. Dit kan echter niet verhinderen dat de voorstelling halverwege een beetje inzakt. Nóg een aanklacht, nóg een tirade van Landru, je weet het onderhand wel. Ook muzikaal valt er gaandeweg minder te beleven. Het lijkt erop dat Neyrinck wel erg dankbaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot copy-paste van zijn componeersoftware.
Indrukwekkend is dan weer wel de brief die Landru de avond voor zijn onthoofding schrijft aan de magistraat. ‘Ik ben onschuldig en sterf in vrede. Hopelijk geldt dat ook voor u.’ Dit was het perfecte einde geweest, maar hierna klinkt nog een klaagzang van Ferdinande, gevolgd door een slotwoord van Decleir. ‘U heeft zich kostelijk vermaakt met al dit verdriet. Goodnight ladies, goodnight.’