Toen werd het toch nog een rumoerig avondje: Het Najaarsoverleg. Het zou de titel van een nieuwe Nederlandse thriller kunnen zijn, maar het is de jaarlijkse bijeenkomst in de Amsterdamse bioscoop Het Ketelhuis, waar een zaal bomvol incrowd uit de filmsector actuele brandende kwesties krijgt voorgeschoteld. Toch duurde het gisteravond even voor het vuur echt oplaaide.
Nederlands Film Festival nog relevant?
Ons was nog wel beloofd dat het Nederlands Film Festival eens flink aan de tand zou worden gevoeld over de relevantie van dit Utrechtse evenement. Zeker nu festivals als het IFFR en IDFA ook steeds duidelijker de Nederlandse film promoten, zo viel in de uitnodiging te lezen.
Op het podium bleken Willemien van Aalst (scheidend directeur NFF) en IFFR-directeur Bero Beyer echter veel te aardig voor elkaar (IDFA moest helaas verstek laten gaan). Zij zagen elkaar niet als concurrenten, maar hadden ieder hun eigen profiel en manier om zich sterk te maken voor de Nederlandse filmcultuur. Beyer suggereerde nog wel het grote belang van aandacht voor kwaliteit en scherpe keuzen, maar spannend werd het daarmee niet. Er schemeren zelfs voornemens om in de toekomst meer samen te gaan werken.
Filmjaar op weg naar dieptepunt
In de tweede helft van de avond verkruimelde de ogenschijnlijke eendracht bliksemsnel. Nu stond het Filmfonds centraal, vanwege de plannen om in de komende beleidsperiode meer geld aan minder films te geven. Zo wil het fonds de Nederlandse film een kwaliteitsboost bezorgen.
Aan de debattafel zag Filmfondsdirecteur Doreen Boonekamp zich geflankeerd door Anton Scholten (Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers), Marleen Slot (Filmproducenten Nederland) en filmproducent San Fu Maltha. Deze laatste presenteerde zich hier op zijn alleronschuldigst. Hij had wel in september voor De Filmkrant een kritisch artikel over het Fonds geschreven dat hier als brandbom onder de discussie smeulde. Zoals in een echte thriller.
De Nederlandse film heeft die boost volgens sommigen dringend nodig, Het is een kwakkelend filmjaar, ondanks het succes van Tonio en het radicale duveltje uit het doosje Layla M., dat ook internationaal aanspreekt. Het marktaandeel van de Nederlandse film dreigt dit jaar echter op een desastreus dieptepunt van 11 à 12 procent uit te komen.
Kibbelende filmsector
Een en ander leidde al snel tot discussie met stemverheffing en verwijten over en weer. Het ging nauwelijks nog over de problemen en mogelijke maatregelen zelf, maar meer over de manier waarop het de sector maar niet lukt om op een lijn te komen. Verwijten over verkeerd citeren, over de (volgens sommigen) ongelukkige gang van zaken rond een gesprek met de Commissie OCW van de Tweede Kamer, of je wel of niet met de politiek moet praten buiten het Filmfonds om en wie nu wie moet uitnodigen. De opmerking van Boonekamp dat iedereen altijd welkom was om te komen praten was niet voldoende om de vlammen te doven. Wat er precies mankeert aan het Fonds werd in alle verwarring ook nauwelijks duidelijk.
Maltha opperde dat ze nu vooral constructief met elkaar aan de slag moeten gaan, maar niet nadat hij eerst keihard vanuit de zaal te horen had gekregen dat hij alleen zichzelf vertegenwoordigde, dus hier niet achter de tafel hoorde.
Tja, plotseling kon ik begrijpen waarom Slot zich diep geschaamd had tijdens het overleg met de Kamercommissie, waar ook al die meningsverschillen aan het licht waren gekomen. Wat Alexander Pechtold had verleid tot de vraag of de mensen uit de filmsector elkaars visitekaartje wel hebben.
Redder in nood
Wie gaat die broodnodige gesprekken dan organiseren? Daar kon het Nederlands Film Festival, dat de avond wat kleurloos had geopend, zich op de valreep nog presenteren als redder in nood. Willemien van Aalst, die in april afscheid neemt, zag een duidelijke rol van het NFF als platform voor constructieve debatten. Niet alleen tijdens het festival, maar door het hele jaar heen. Wordt vervolgd dus.