Hoe zou Italië ervoor staan, een jaar na de aardbevingen, hadden we ons afgevraagd. Wat zou er over zijn van het eeuwenoude cultureel erfgoed in deze prachtige streek op het grensvlak van Umbrië, Marche en Lazio? Waarom hoor je er in het nieuws eigenlijk nooit meer iets over? Zelf zijn wij, Vivian de Gier en Marc Brester, inwoners van net zo’n oud historisch stadje op nog geen zestig kilometer van Perugia. Daarom wilden we, nu de rook was opgetrokken, toch eens met eigen ogen zien wat de bevingen hebben aangericht in onze regio.
Pareltjes zweet glinsteren bij zijn slapen, als de militair ons tegenhoudt en vraagt wat we willen. ‘Rechtdoor rijden is niet mogelijk,’ antwoordt hij maar alvast, ‘het gebied is afgesloten vanwege de aardbevingen.’ De militair veegt zijn voorhoofd af en schudt zijn hoofd.
We staan in the middle of nowhere in het berggebied Monte Sibillini in Umbrië, het is 40 graden Celsius en er is in de wijde omtrek geen sterveling te zien. De man en zijn collega staan op de SP47, een weg die van Castelluccio naar Arquata del Tronto voert, net over de grens met de Marche. Blijkbaar staan ze hier de hele dag op deze weg, midden tussen twee bergkammen, om iedereen – de vijf auto’s die hier op een dag langskomen – tegen te houden. Dat lijkt niets, maar een vallei waarvan twee van de drie toegangswegen zijn afgesloten en de derde door zware beschadigingen moeilijk begaanbaar is, wordt daarmee ineens haast ondoordringbaar gebied. Je kunt er niet makkelijk in, maar vooral ook maar moeizaam uit.
De aard van de situatie begint langzaam te dagen.
De laatste beving
De laatste grote aardbeving in Norcia van 30 oktober 2016, deze week dus een jaar geleden, was de zwaarste in meer dan honderd jaar. We hadden haar zelf meegemaakt. Vroeg in de ochtend, we waren net wakker, begon ons huis ineens te dansen. De honden werden onrustig, en wij sprongen uit bed, en twijfelden of we naar buiten moesten rennen of niet. Vijf, zes, zeven seconden, nog steeds stonden we binnen, en toen kwam de grond tot rust. We beseften: als de boel echt begint in te storten, dan ben je te laat. Onherroepelijk.
Die beving van eind oktober was weliswaar de zwaarste, die van twee maanden eerder was de meest verwoestende. Sinds 24 augustus 2016 kun je eigenlijk niet meer met goed fatsoen een spaghetti all’Amatriciana bestellen. Het middeleeuwse dorpje waarnaar de pastasaus is vernoemd, werd die nacht zowat van de kaart geveegd. Vrijwel het hele centro storico in één dreun finito. De kerktoren van Amatrice was wrang genoeg blijven stilstaan op het moment dat tweehonderddertig inwoners de dood vonden. We hoorden dat ook andere kleine dorpen getroffen waren: Accumoli, Posta, Arquata del Tronto. Daarbij vielen zo’n honderd doden. Dat kreeg veel minder aandacht, want verschrikkingen worden graag tot behapbare porties teruggebracht, liefst tot een enkel beeld waarin alles ligt besloten. Een kerktoren met de wijzers voor altijd op halfvier leent zich daar uitstekend voor.
Vluchtiger
De aardbevingen in de maanden erna werden dan ook een vluchtiger item in het nieuws, want: geen doden. Oók die van 30 oktober, toen Norcia werd getroffen. Daarbij kwam één persoon om, een man van 73 die een hartaanval kreeg. De basiliek van de heilige Benedictus werd verwoest en er stortte ook een andere kerk in het centrum in, schreven de Nederlandse media. ‘Verschrikkelijk treurig om te zien’, meldde het RTL Nieuws.
Op Amatrice na leek het dus wel mee te vallen hier in Italië, als je de Nederlandse (en Europese) pers mocht geloven. Al snel hoorde je er niets meer over. Eind goed, al goed, zou je haast denken. Wat overigens niet geldt voor het toerisme, want het is sinds de terremoto beduidend stiller in Umbrië en de Marche, ook al zijn het zulke prachtige regio’s. Natuurlijk, die stadjes staan er al een eeuw of tien, maar je kunt het nooit weten, lijkt men te denken. Je zal maar net de pech hebben dat de heilige Benedictus zich op jou stort tijdens je vakantie.
‘Ramptoerisme’
Op een van de heetste dagen van het jaar rijden we naar Norcia, het startpunt voor een dag journalistiek ‘ramptoerisme’. De stad waar volgens de nieuwsberichten niet veel meer dan een oude kerk was ingestort.
Dat de feiten anders zijn, wordt direct duidelijk. Dat zie je al op de weg rondom de stadsmuur. Geen steen staat op de andere, en er is geen huis dat geen barsten of scheuren vertoont. Rondom de afgebrokkelde stadsmuur liggen hopen puin en gruis, erbovenuit torenen de oude gebouwen die gespaard zijn gebleven, ingesnoerd in staaldraad en imposante stalen constructies. Nu daarmee het risico op verder instorting tot een minimum is beperkt – first things first –, zijn kleine graafmachines bezig de massa’s puin weg te scheppen.
Een oud paard
Ook een jaar na dato is de halve stad een zona rossa, en vele huizen en andere gebouwen verboden gebied. Er is veel, héél veel ingestort en beschadigd, en overal staan militairen en carabinieri om plundering of ander ongewenst bezoek te voorkomen. Een oud kapelletje even buiten de stad is als een oud paard door haar hoeven gezakt en heeft haar hoofd te ruste gelegd. Zelfs de nieuwere huizen likken hun wonden.
De aanblik imponeert en verontrust. Niet alleen de omvang van de schade is vele malen groter dan we hadden vermoed, maar ook beginnen we nog maar een fractie van een idee te krijgen hoeveel werk ermee gemoeid is om slechts één zo’n stad te herstellen – en dan laten we de factor ‘geld’ nog maar even achterwege.
Wonderlijk oord
Van Norcia rijden we in de richting van Arquata del Tronto. Althans, dat is de bedoeling. Maar de doorgaande route is afgesloten en we kunnen niet anders dan de bergweg omhoog nemen, die weliswaar zwaar beschadigd is, maar nog wel toegankelijk. Langs half ingestorte pleisterplaatsen zigzaggen we naar boven en komen bij Castelluccio, een wonderlijk oord waar de befaamde linzen aan de man worden gebracht en je bier kunt drinken in een pop-upbarretje met uitzicht op de ingestorte huizen. Hier in dit dorp op de onvoorstelbaar prachtige hoogvlakte Piano Grande – je waant je in het decor van een westernfilm –, heeft men wel vaker last van bevingen.
Zo geregeld zelfs dat ze niet eens meer beginnen aan de wederopbouw en de boel maar laten liggen. Terwijl de ruïnes liggen te zonnebaden op de heuvel, proberen de bewoners in kraampjes hun kostje bij elkaar te scharrelen. Het geeft een bizarre, unheimische sfeer en wekt tegelijk bewondering voor de grenzeloze veerkracht van de mens.
In één klap weg
Verder gaan we, maar halverwege de weg naar Arquata sturen de militairen ons terug. Anderhalf uur later, als we via een lange omweg toch in de buurt komen, zien we waarom: van het historische centrum van Arquata del Tronto rest weinig meer dan een grote berg puin op een klif. Naar verluidt kwamen daarbij 49 mensen om het leven, maar als je de gevolgen zo ziet, is het nauwelijks voor te stellen dat het daarbij is gebleven. ‘En dan heb je Pescara del Tronto nog niet gezien,’ zegt een man, die ons verbijsterd ziet kijken. ‘Van dat dorpje is echt niets over gebleven. In één klap heel Pescara weg.’
In de hele regio zijn nog maar een paar doorgaande wegen beschikbaar, dus al het verkeer moet al een jaar mijlenver omrijden. Langs de route komen we langs het ene gehavende plaatsje na het andere. Pescara is inderdaad tot puin verworden, dat rust op een uitstekende rots boven de weg. Eronder vormen containers een veiligheidsbuffer voor het langsrijdende verkeer. De aanblik slaat koud om het hart, en woorden lijken ineens op te lossen in het niets. De smalle bovenweg is zo te zien afgesloten, dus de ravage makkelijk opruimen kun je wel vergeten. Dit gaat nog jaren duren.
Bergweggetjes
Dat besef begint gaandeweg de dag steeds nadrukkelijker post te vatten. In Nederland klinken er al snel geluiden als: wonen mensen een jaar na dato nou nóg in een tentenkamp? In het vlakke Nederland, waar alles snel en fantastisch bereikbaar is en dus alles in een mum van tijd geregeld kan worden, kunnen we ons er bijna geen beeld van vormen dat de realiteit elders heel anders is, en dat dat weinig te maken heeft met luiheid of gebrek aan organisatie.
Zeker, bij de wederopbouw van L’Aquila schijnt de maffia wel degelijk een funeste rol te hebben gespeeld en dat valt beslist niet goed te praten. Maar feit is ook gewoon dat, in een regio die zo zwaar is getroffen en ontwricht is geraakt, het geen eenvoudige klus is om de boel af te voeren, laat staan te herbouwen. Een van de twee toegangswegen naar Amatrice is onbruikbaar geraakt, waardoor al het doorgaande verkeer over één slingerend bergweggetje moet. Dus ook de grote vrachtwagens met af te voeren puin en aan te voeren materieel. Drie kwartier naar beneden, drie kwartier weer omhoog. Per vrachtwagen. En dan zijn veel van de kleine straatjes ook nog eens alleen maar bereikbaar voor kleiner materieel.
Langs de weg naar Amatrice zien we veel geeloranje noodwoningen; rondom het stadje staat het er vol mee. Klein maar netjes aangelegd, met bankjes en speeltoestellen voor de kinderen. Ze vormen een schril contrast met taferelen in de omgeving: kasten vol kleding, speelgoed en knuffels, verwoeste badkamers en scheefgezakte bedden, de stille restanten van een rampzalig moment.
Terneergeslagen
In Amatrice is het centrum met de grond gelijkgemaakt. Terwijl kleine graafmachientjes en vrachtwagens af en aan rijden, houden militairen bij de toegangsweg de wacht. ‘De schade bedraagt vele miljoenen,’ zegt een van hen. ‘Of het stadje herbouwd gaat worden? Ik zou het niet durven zeggen.’ Hij knikt naar de situatie achter zich – voorlopig zijn ze nog niet aan herbouwen toe, wil hij maar zeggen. De toren staat nog steeds, maar voor de rest liggen er vooral veel grote bergen wit puin.
We werpen nog een laatste blik op wat ooit een prachtig plaatsje was, en beginnen aan de weg terug naar beneden. Terneergeslagen, stil en diep onder de indruk van de grote jarenlange sociale, economische en toeristische gevolgen die dit alles heeft voor Italië.
Dit gaat nog minstens tien jaar duren – zo niet langer.
Tien jaar in een noodwoning.
Tien jaar dagelijkse confrontatie met wrange herinneringen.
Tien jaar ontwrichting.
Hopelijk duurt het niet tien jaar voordat de toeristen en de levendigheid terugkomen.