Een jaar geleden werd bij de Belgische schrijfster Kristien Hemmerechts borstkanker geconstateerd. Terwijl ze in een traject van operatie, bestralingen en hormoontherapie terechtkwam, bedwong ze de chaos in woorden. Haar nieuwe boek Ceci est arrivé, cela est arrivé is daarvan het fraaie resultaat. Een levendig verslag van de verwarring, emoties en gedachten tijdens die eerste paar maanden, omlijst door oudere teksten over ingrijpende gebeurtenissen van vroeger, die zich tijdens haar ziekte ineens weer lieten gelden.
Hemmerechts beschrijft onder meer hoe irritant ze het vindt als anderen geen vragen durven stellen over hoe met haar het gaat, of al van tevoren het antwoord invullen. Maar een vraag naar haar gezondheid blijkt aan het begin van het interview over haar nieuwe boek óók tegen het verkeerde been: ‘Hoezo, hoe dénk je dat het met me gaat?’ reageert ze onverwacht fel. ‘Zie ik er soms uit als iemand met wie het niet goed gaat?’
Een goed begin is het halve werk.
Het boek gaat vooral over de eerste paar maanden na de diagnose. Wat ik wilde vragen is: speelt borstkanker op dit moment nog een grote rol in uw bestaan? Leeft u met angst, heeft het veel invloed gehad op uw leven?
‘(Stug) ‘Het speelt op dit ogenblik geen grote rol meer. Ik ben er bijzonder weinig mee bezig. Maar er is wel een “voor” en een “na”, een breuklijn in je bestaan. Domweg omdat de dingen niet meer zo vanzelfsprekend zijn. Je bent je meer bewust van het feit dat je er vandaag bent, maar morgen misschien niet meer. Om die reden probeer ik nog meer dan vroeger de negatieve dingen uit mijn leven weg te houden. Ik wil me alleen nog bezighouden met dingen die ik belangrijk vind, die écht zijn. Daar ben ik radicaler in geworden.’’
Mensen die een ernstige ziekte hebben gehad voelen zich soms verraden door hun lichaam, of durven er niet meer op te vertrouwen. Heeft u die ervaring ook?
‘‘Nee. Ik heb niet gedacht van: waarom ik? Wij bestaan uit celletjes en moleculen en daar kan iets mee fout gaan. Kijk naar mijn tuin: sommige planten doen het goed, andere niet. Dat is biologie. Het houdt me niet meer erg bezig, tegelijkertijd is het er wel. Ik voel een soort… gelatenheid. Ik moet vijf jaar medicatie slikken en om de drie maanden naar het ziekenhuis voor controle. Dan zijn er twee mogelijkheden: het is goed of het is slecht.’’
Fietst u daar rustig naartoe?
‘‘Ik vind het vervelend, want dan ben ik weer de patiënt. Ik wil geen patiënt zijn. Door zo’n diagnose ben je voor een deel de controle kwijt over je leven en je identiteit. Je zelfvertrouwen krijgt een serieuze knauw. Het eigenlijke gevecht dat je te voeren hebt, is het terugwinnen van dat zelfvertrouwen. Het is goed dat ik ben doorgegaan met lesgeven en lezingen geven. Het kostte me veel discipline en zelfbeheersing, maar als je alles en attente zet, is het veel moeilijker om de draad opnieuw op te nemen. De verleiding is groot om te gaan zitten en niets meer te doen, om je te installeren in die ziekte. Je moet jezelf dwingen om ook domme dingen te blijven doen, zoals maaltijden klaarmaken.’
‘Wat ik niet had verwacht, is dat de diagnose kanker eigenlijk niet het probleem was. De reacties van de buitenwacht vond ik veel confronterender. Men zegt dat kanker geen taboe meer is. Dat is niet waar. Kanker is nog altijd een groot taboe. Het schrikt mensen af. Ze verbannen je nog net niet naar een eiland voor melaatsen, maar je voelt wel hun behoefte zichzelf in het kamp van de gezonden te plaatsen, terwijl jij in het kamp van de niet-gezonden zit. En daar staat dan liefst een hoge muur tussen. Vandaar mijn lichtjes agressieve reactie op je eerdere vraag. Daarmee plaatste je mij meteen weer in het kamp van de zieken, terwijl jij in dat van de gezonde mensen zit.’’
Zo bedoelde ik het helemaal niet.
‘‘Ik ben de eerste om te zeggen dat ik overgevoelig en onredelijk ben, maar ik probeer uit te leggen hoe het werkt. Ik probeer je ook een idee te geven van de gigantische voelsprieten die je hebt als je ziek bent. Het gaat dan aan twee kanten fout; de gezonde kant is niet gevoelig genoeg en de ongezonde kant is te gevoelig. Páng! Voor mijzelf is dat ook een révélateur geweest.
Ik heb een boek geschreven over een vrouw met anorexia, en zij kon zo verschrikkelijk agressief zijn omdat ze geen patiënt wilde zijn, niet als patiënt behandeld wilde worden. Bij mijn zus hetzelfde laken een pak: “Waag het niet mij een psychiatrische patiënt te noemen!” Maar ja, dat was ze wel, dus hoe moest ik het dan noemen? De fout ligt een beetje aan beide kanten. Je moest niet met die vraag beginnen, snap je? Ik kan nu zien dat mijn reacties vaak overdreven waren – je wordt heel gevoelig en prikkelbaar voor reacties van anderen. Ik zit nu in de fase – dat heb je misschien wel gemerkt – dat ik er eigenlijk liever niet over praat.’’
Dat is lastig, als er net een boek verschijnt.
‘(Lachend) ‘Ja, dat is wel lastig inderdaad. Ik ben iemand die liever schrijft dan praat. Er wordt vaak slecht geluisterd; mensen projecteren veel en stellen een vraag, maar horen het antwoord dat zij al in gedachten hebben. Daardoor geeft praten mij een gevoel van zinloosheid. Dat heb ik bijvoorbeeld sterk ondervonden toen mijn zoontjes overleden. Door erover te praten werd het al snel een banale anekdote, waardoor ik er maar liever niet over vertelde. Schrijven is secuurder. Mijn werk is vaak een zoektocht: wat kun je wel en niet zeggen, hoe kun je iets zeggen op een manier waardoor het toch intact en zuiver blijft?’’
Is dat in dit boek gelukt, vind u?
‘‘Dat vind ik wel. Het verhaal is zonder franjes, heel direct en puur. Het is geslaagd als weerslag van wat er op dat moment in mij omging. Ik vond het zeer vreemd om te merken dat ik zelfs op dat moment nog dacht aan goede formuleringen. Dat is blijkbaar mijn reflex als schrijfster: ik wilde dat de zinnen goed waren, maakte me zorgen over formuleringen. Ik ben er vrij goed in mijn gevoelens in de kast te zetten.’’
Denkt u dat mensen beter lezen dan luisteren?
‘‘Waarschijnlijk niet. Soms lees je een recensie en vraag je je af welk boek die persoon eigenlijk heeft gelezen. Dat staat er helemaal niet! Ook lezers projecteren voortdurend. Het is eigenlijk beangstigend, zo opgesloten als mensen in zichzelf zitten. Maar toen ik het liet lezen aan anderen, vonden zij het sterk en dacht ik: misschien is dit zinvol. De communicatie tussen gezonde mensen en mensen die ziek zijn, ligt heel fijngevoelig. Daar valt nog een hoop te verbeteren.’’
Denkt u dat uw boek daaraan kan bijdragen?
‘‘Ik hoop van wel. Het is ook de reden dat ik het ambassadeurschap van Pink Ribbon heb aanvaard. We denken dat het taboe rondom kanker uit de weg is geruimd en dat we er op een volwassen manier mee omgaan. Er is ook wel veel verbeterd. Vroeger als kind werd het woord ‘kanker’ niet eens uitgesproken – men had het over “de ziekte” of “K”. Maar ook vandaag de dag boezemt kanker nog veel angst in; het blijft een ziekte die tot een zeer snelle dood kan lijden en zeer invasief ingrijpen vereist.
Als je de diagnose krijgt, moet je vechten om jezelf te kunnen blijven. Om niet alleen patiënt te zijn, of die vrouw die borstkanker heeft gehad. Misschien komt het ook daardoor dat ik er vrijwel niet meer over praat. Ik doe alsof alles normaal is en goed gaat, zodat mensen Kristien zien, een moeder, echtgenote, schrijfster en docente, en niet: een kankerpatiënt. Want je hebt voortdurend het gevoel alsof er een grote sticker op je voorhoofd zit: kanker.’’
Zou u liever willen dat mensen het vergeten?
‘‘Nee, dat dus ook niet!’
(Zucht) ‘Het is heel, heel moeilijk en daarom zeg ik: er valt aan de weg te timmeren. Ofwel mensen vergeten het helemaal en dan denk ik soms: ja, hallo, er is wel iets in mij gebeurd! Ofwel ze behandelen je als een patiënt, alsof je heel dringend naar het ziekenhuis moet. Dat is dus het moeilijke. Het is niet zwart-wit.’ ‘
Het feit dat er nog zo veel woede en verdriet in u verankerd lag, roept bij u de vraag op of een mens daar kanker van krijgt. Heeft u een antwoord gevonden op die vraag?
‘‘Zulke dingen worden vaak geroepen, maar ik denk niet dat het zo werkt. Tenzij je veel rookt of drinkt, is de oorzaak denk ik moeilijk te achterhalen. En laten we wel wezen: als je ziet hoe vaak er nieuwe cellen worden gemaakt in ons lichaam – dat gaat in een razend tempo –, dan is het eigenlijk een mirakel dat het zo vaak goed gaat.’’
Kristien Hemmerechts (1955) is een Belgische schrijfster van romans, verhalen en essays. Menselijk onvermogen, verlies, gebrekkige communicatie en relaties en (vrouwelijke) seksualiteit zijn belangrijke thema’s in haar werk. Een van haar meest recente romans, geïnspireerd op de zaak-Dutroux, is De vrouw die de honden te eten gaf. Hemmerechts schrijft ook non-fictie, waaronder Taal zonder mij, De dood heeft mij een aanzoek gedaan et Ann, over een vrouw met chronische anorexia. Kristien Hemmerechts is hoofddocente Engelse letterkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en docent creatief schrijven aan de Hogeschool Antwerpen.
Ceci est arrivé, cela est arrivé is verschenen bij De Geus.